Pagina's

donderdag 29 juni 2017

Over het recente artikel van Henk Keizer


Al jaren wist ik dat het volgende artikel van Henk Keizer eraan zat te komen, ik had concepten gezien en daarover opmerkingen kunnen maken; het Tijdschrift voor Filosofie had echter erg lange tijd nodig om het eindelijk te plaatsen. Maar, zoals ik in het blog van  26 juni meldde, nu is het er dan eindelijk: het artikel van
Henk Keizer, “Spinoza: Zijn essenties van particuliere dingen eeuwig?” In:  Tijdschrift voor Filosofie, Volume 79, # 1, 2017, p. 57 – 87.


Er is een bijzondere band tussen dit artikel en Spinoza.blogse.nl. In voetnoot is te lezen: “Dit artikel werd geschreven naar aanleiding van een discussie die in oktober-november 2014 plaatsvond op Spinoza.blogse.nl.”

Van hoelang  geleden al  dateert die discussie! Veel huidige bezoekers van dit blog zullen daar geen herinnering aan hebben. Ik herinner me de discussies die ik met Henk Keizer had , discussies die tot hevige botsingen aanleiding konden worden (waaraan ik geen goede herinneringen bewaar). Vele passages in dit artikel doen aan reacties op mijn blogs herinneren. Ik had in het vorige blog aangegeven dat ik nog eens op het artikel terug wilde komen. Ik zal mij terughouden en in mijn bespreking van dit artikel proberen die vroegere botsingen niet opnieuw op te roepen. Maar ik zal toch op een aantal m.i. kwestieuze zaken moeten wijzen.


Het positieve nieuws.

Wat de kern van het artikel betreft, daarmee schiet Henk midden in de roos. Het is een gedurfd artikel: hij gaat in discussie met grote Spinoza-uitlegers als Gueroult, Nadler, Don Garrett en vele anderen, die hij allemaal een zekere ad hoc  beadering van bepaalde passages van Spinoza verwijt. Hij gaat in tegen de tamelijk algemeen als feit  aangenomen uitleg: dat de essentie van dingen eeuwig, maar het bestaan van dingen tijdelijk is. Hij heeft zich tot taak gesteld aan te tonen dat deze opvatting gebaseerd is op een onjuiste lezing van Spinoza. Het komt er op neer dat men ten onrechte een dichotomie ziet tussen formele en actuele essentie. Keizer toont aan dat dit niet Spinoza ’s tegenstelling is, maar dat bij hem de tegenstellng formeel – objectief aan de orde is. Het voert te ver om zijn argumentatie hier samen te vatten; die is behoorlijk ingenieus en graag verwijs ik ervoor naar zijn artikel. Tussendoor heeft hij een uitvoerige paragraaf over  de lezing die Mogens Laerke bij diverse gelegenheden gaf: “Aspects of Spinoza’s Theory of Essence Formal essence, non-existence, and two types of actuality” [1] Daarin toont hij aan dat Laerke wel een gedegen kritiek geeft op wat hij noemt “platoniserende uitleg van Spinoza,” maar dat hij met z’n eigen benadering van Spinoza de mist in gaat, daar ook hij van de vooronderstelling uitgaat dat essenties van particuliere dingen eeuwig zijn.

Henk heeft m.i. duidelijk aangetoond dat de – nogal breed gedeelde – opvatting dat de essentie van eindige dingen eeuwig en hun bestaan tijdelijk zou zijn, onjuist is en gebaseerd op twijfelachtig lezen van de Ethica. Hij concludeert terecht dat in beide vormen van het actueel zijn van dingen [zoals Spinoza ze in E5p29s onderscheidt] de essentie van dingen en het “er zijn” van dingen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Er is geen essentie van een ding zonder het bestaan van het ding en niet alleen de essentie maar ook het bestaan van een ding zijn begrepen in Gods eeuwige natuur. [p. 85]

Tot zover de belangrijke bijdrage van henk Keizer aan het begrijpen/uitleggen van Spinoza. Maar en passant zijn er ook – zonder dat dit de hoofdlijn van het betoog aantast- in mijn ogen enige zaken waar Henk Spinoza niet helemaal juist schijnt te zien en uit te leggen.
Daarom ook enig commentaar
[1] Het formele en objectieve  aspect
In stelling 2/9 leest Henk “hoe ideeën van bestaande particuliere dingen “objectief volgen uit de idee van God,” terwijl die stelling daar in mijn ogen geen enkele aanduiding van geeft. Die stelling  luidt: “De idee van een particulier ding dat feitelijk bestaat, heeft God als oorzaak, niet voor zover hij oneindig is maar voor zover men hem beschouwt als aangedaan door een ander idee van een feitelijk bestaand particulier ding, waarvan God eveneens de oorzaak is voor zover hij wordt aangedaan door een derde idee, en zo tot in het oneindige.”[ cursief van mij] Het feitelijk bestaan verwijst eerder naar het formele aspect (vaan ding en idee).  Maar Keizer beweert dat deze stelling stelt dat “ideeën van bestaande particuliere dingen volgen uit de eeuwige idee van God.” Maar die laatste haalt hij er zelf bij; dat lees je niet in die stelling.
Henk wijst erop dat naast het’ formele idee van het lichaam,’ ofwel ‘het formele aspect van de idee van een lichaam’ is er het ‘objectieve apect’ van een idee van het lichaam. Tezamen vormen  ze inhoud en vorm van de  ‘geest’ van particuliere dingen.” Maar wat nu precies de inhoud en wat de vorm úitmaakt, dat wodt uit Henk’s tekst niet duidelijk; eerder duidde hij wel het objectieve als idee-vorm.
[2] Opmerkelijk is zijn samenvatting “hoe in E2p8 ‘ideeën van niet-bestaande dingen’ moet worden opgevat: niet als ideeën die een verstand heeft van deze dingen, maar, net als in E2p7c, als ideeën die verbonden zijn met deze dingen.”Het idioom van ‘’ideeën die verbonden zijn met deze dingen” is geheel voor rekening van Keizer. Nergens lees je bij hem het besef dat  de vanuit het attribuut Denken voortgekomen  formele ideeën juist objectief worden door een verstand  (en wel: de idea Dei) dat ziet dat de formele ideeën en dingen bij elkaar horen. De idea Dei (=verstand)  maakt de formele ideeën objectief!
Hier hebben we vaak over gedebatteerd; een debat dat ik niet wil heropenen, maar er wel op wijzen.
[3] Hoezo zijn ideeën van dingen die niet (nog of niet meer)  bestaan niet onderscheiden in de idea Dei?
Heel kort wil ik iets zeggen over Keizers lezing van 2/8. Hij schrijft
Met betrekking tot het ‘onderscheiden’ zijn, is Spinoza duidelijk. Hij zegt: als particuliere dingen niet bestaan (in duur), bestaan ook hun ideeën niet, behalve voor zover er de oneindige idee van God bestaat (nisi quatenus infinita Dei idea existit). Ik kan niet anders lezen dan dat daar staat: als dingen niet bestaan, bestaan ook hun ideeën niet, bestaat er alleen de oneindige idee van God.
En verder
Het feit dat een idee van een rechthoek een idee is van een bestaande rechthoek maakt dat ze onderscheiden is van de ideeën van niet-bestaande rechthoeken binnen de cirkel. Daarmee wordt impliciet gezegd dat de ideeën van niet bestaande rechthoeken binnen de cirkel niet onderscheiden zijn van de ideeën van andere niet-bestaande rechthoeken binnen de cirkel.
Ze bestaan alleen voor zover de cirkel bestaat. Toegepast op stelling E2p8 zal dit betekenen: de idee van een niet-bestaand ding is niet onderscheiden, ofwel heeft geen eigen identiteit binnen de idee van God; en de essentie van een niet-bestaand ding is niet onderscheiden ofwel heeft geen eigen identiteit binnen het attribuut. Hiermee vervalt het hoofdargument voor de stelling dat essenties van dingen eeuwig zijn. [Cursief van mij, SV]
Dat zie ik Spinoza hier niet – impliciet – beweren; het strookt n.l. ook niet met hetgeen hij later in deel vijf gaat aantonen – waar hij over twee vormen van actueel-zijn spreekt (‘t eeuwige en tijdelijke), waarop Henk in zijn artikel ook ingaat. De zgn. Essentie-definitie slaat op beide vormen van actueel zijn. Hierbij is van belang op te merken dat Henri Krop in de zgn. definitie van de essentie (2/Def2) ‘esse’ vertaalt met ‘bestaan.’ Zo leest ook Henk de definitie. Het onderscheid dat Spinoza aanbrengt tussen ‘esse’ en ‘existere’ verdwijnt zo uit beeld. Volgens Henk, maakt hij duidelijk “dat essentie en het bestaan van dingen niet van elkaar kunnen worden gescheiden.” [p. 60]. Maar dat gaat ook op voor het eeuwig “er zijn” van essenties van dingen en ideeën in de attributen en objectieve ideeën in de idea Dei.

51 opmerkingen:

  1. Mag ik de eer hebben als eerste een reactie op dit blog te plaatsen?
    Stan, dank voor de positieve aandacht die je aan het artikel schenkt. Je bent positief over de strekking en de conclusies ervan. Ik ben vooral erkentelijk voor het belang dat je aan het artikel toekent. Maar ik moet je bekennen dat je kritische kanttekeningen mij verontrusten. Waarom? Ze hebben alle betrekking op belangrijke punten in mijn argumentatie. Als ze alle het volle pond zouden krijgen, zou de conclusie van het artikel behoorlijk onder druk komen te staan. Daarom verdienen ze ruime aandacht. Dat vraagt even tijd. Maar er zijn twee commentaren waar ik wel direct op kan reageren.
    1)"Hoezo zijn ideeën van dingen die niet (nog of niet meer) bestaan niet onderscheiden in de idea Dei?"
    Je maakt het mij gemakkelijk doordat je mijn volledige argumentatie weergeeft. In het eerste citaat is de conclusie al duidelijk. Dat is op zich al voldoende. En het tweede citaat geeft toch een heldere redenering? Als het feitelijk bestaan van de rechthoek máákt dat de idee van de rechthoek onderscheiden is van andere ideeën van rechthoeken, dan houdt dat toch in dat de ideeën van rechthoeken die níet feitelijk bestaan, níet onderscheiden zijn ideeën van andere rechthoeken? Zouden ze wel onderscheiden en identificeerbaar zijn, dan zijn het eeuwige modi. Weg conclusie van het artikel.

    2)"In stelling 2/9 leest Henk “hoe ideeën van bestaande particuliere dingen “objectief volgen uit de idee van God,” terwijl die stelling daar in mijn ogen geen enkele aanduiding van geeft."
    Ik betoog dat 2/9 een uitwerking is van 2/7c voor bestáánde particuliere dingen (i.t.t. nog niet bestaande dingen). Niet 2/9 heeft het over ideeën die objectief volgen uit de idee van God, maar 2/7c, en ik betoog dat 2/9 daar een uitwerking van is. Maar eigenlijk had ik moeten schrijven (in mijn gedachtegang): 'hoe ideeën van bestaande particuliere dingen “objectief volgen uit de idee van God", en "formeel uit het attribuut Denken”. Maar ik weet dat dat niet jouw gedachtegang is.
    Tot slot: zeer bedankt voor de ruimhartige aandacht die je aan het artikel hebt besteed!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Henk, dank voor je reactie: je bent inderdaad de eerste!
      Ik volsta in eerste instantie met te reageren op [1].
      Ik antwoord via een omweggetje. In 1/8s2 schrijft Spinoza: “Van niet bestaande modificaties kunnen wij dus ware ideeën hebben, omdat hun wezen zó in iets anders gevat is, dat zij, ook al bestaan ze niet actueel buiten het verstand, daardoor toch kunnen worden begrepen.”
      in deel vijf werkt Spinoza dit in 5/29s uit door op twee vormen van actueel-zijn te wijzen (‘t eeuwige en tijdelijke). Alleen het laatste betreft singuliere dingen (modi (in tijd en ruimte bestaande dingen), die echter eeuwig – begrepen zijn in [besloten liggen in] de idea Dei. In 2/8 legt hij nader uit dat dit op dezelfde manier geschiedt als waarop de formele essenties van individuele dingen of modi in de attributen van God besloten liggen.
      In dat commentaar (5/29s) verwijst hij terug naar 2/45 en uitdrukkelijk naar het scholium daarbij. Daarin geeft hij aan dat hij onder bestaan (van het ding) niet de duur op het oog heeft maar de ‘natuur van het bestaan’ “die aan individuele dingen wordt toegekend omdat uit de eeuwige noodzakelijkheid van Gods aard oneindig veel op oneindig veel manieren volgt (zie 1/16). Zoals gezegd, het gaat over het bestaan van afzonderlijke dingen, voor zover zij in God zijn.” [Accentuering van mij]. En vervolgens laat hij zien hoe de conatus voortkomt uit de eeuwige noodzakelijkheid van Gods natuur, ook al wordt elk ding door een ander afzonderlijk ding aangezet om op een bepaalde wijze te bestaan.
      Dan kun je Spinoza toch niet (“impliciet”) in 2/8 en 2/8s laten beweren dat de ideeën van niet bestaande dingen niet onderscheiden in de idea Dei zijn? Dat de idee van de [getekende dus actueel bestaande) rechthoek onderscheiden is van andere ideeën van [nog niet getekende] rechthoeken, houdt toch NIET in dat de ideeën van rechthoeken die níet feitelijk bestaan, níet onderscheiden zijn van ideeën van andere rechthoeken? Ze zijn niet onderscheiden op de manier waarop feitelijk bestaande rechthoeken ervan onderscheiden zijn, maar ze moeten op een andere manier onderscheidbaar zijn. Hoe zou het anders kunnen gaan over het bestaan van afzonderlijke dingen, voor zover zij in God zijn.”
      Jij stelt: “Zouden ze wel onderscheiden en identificeerbaar zijn, dan zijn het eeuwige modi. Weg conclusie van het artikel.” Nee, het zijn geen “eeuwige modi” als je onder ‘modi’ het bestaan in de tijd en ruimte op het oog hebt [zoals van getekende driehoeken], maar wel als je modi leest, zoals Spinoza in 1/Def5 definieert en op de genoemde plaatsen toelicht: “ Onder een modus versta ik de aandoeningen van een substantie, m.a.w. een zaak die bestaat in iets anders, waardoor men haar ook begrijpt.”
      Spinoza legt in de Ethica dus twee vormen/manieren van bestaan uit van singuliere dingen: tijdelijk én eeuwig. Je schrijft in je conclusie: “Aangetoond is dat essenties van particuliere dingen niet eeuwig zijn in de zin dat ze onderscheiden eeuwige modi zijn of een eeuwig bestaan hebben. Zowel voor de essentie als voor het bestaan van dingen geldt dat ze eeuwig zijn in de zin dat ze begrepen zijn in Gods eeuwige natuur, dat wil zeggen, dat ze noodzakelijk volgen uit Gods eeuwige natuur.” Het eerste deel had iets genuanceerder gekund [gezien mijn reactie]; het tweede deel is volkomen terecht: de tegenstelling “dat de essentie van dingen eeuwig, maar het bestaan van dingen tijdelijk is” heb je duidelijk onderuit gehaald.
      Tot zover mijn eerste reactie. De rest volgt.

      Verwijderen
  2. Veel belangrijker zijn Stans opmerkingen over 'de ideeën die verbonden zijn met de dingen' en over de rol van het verstand. Ze leggen de vinger op een 'existentieel' probleem in mijn benadering, waarvan ik toegeef dat er iets niet moet kloppen. In mijn lezing (niet per se in dit artikel) zijn alle ideeën die 'in God' zijn waarover Spinoza spreekt, ideeën die verbonden zijn met datgene waar ze idee van zijn. Dat begint al met axioma 1/ax4 dat aan de basis staat van 2/7. De kennis/idee van de oorzaak en het effect zijn de kennis/idee die met de oorzaak en het effect verbonden zijn. De idee van de bestaande cirkel die eveneens 'in God' is (2/7s), is de idee die verbonden is met de cirkel. De orde en aaneenschakeling van ideeën die dezelfde is als die van de dingen (2/7) is de orde en aaneenschakeling van de ideeën die verbonden zijn met de dingen. Spinoza zegt dat we begrijpen dat de menselijke geest verbonden is met het lichaam en dat datzelfde geldt voor alle individuele dingen (2/13s). De ideeën die objectief volgen uit de idee van God (2/13c) zijn ideeën die verbonden zijn met de dingen waar ze idee van zijn (verenigd met de formele idee die volgt uit het attribuut). De 'idee van idee' is de idee die verbonden is met deze idee, zoals de idee van het lichaam verbonden is met het lichaam, zoals Spinoza zegt in 2/21. Ik ben zeer tevreden over deze lezing van 'ideeën', maar er is een groot probleem. Waar is in deze genealogie de plaats van het verstand? Dat is het probleem dat ik nu heb met Spinoza. Daarom kan en durf ik Stan op dit punt niet te bestrijden.
    Laat onverlet dat ik er van overtuigd ben dat voor de filosoof van het gezonde verstand, die Spinoza voor mij is, de essenties van particuliere dingen niet eeuwig zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Henk, hier kom je met een zeer fundamentele reactie. Ik neem in de mijne meteen mee wat je onder punt [2] in je eerste reactie schreef; daar begin ik mee.
      Met de formulering 'hoe ideeën van bestaande particuliere dingen "formeel uit het attribuut Denken” volgen en “objectief volgen uit de idee van God", kan ik het eens zijn (want dat is Spinoza's gedachtegang). Ik weet niet waarom jij "weet dat dat niet jouw gedachtegang is." Mijn punt is echter het precieze begrip van wat onder 'objectief' wordt verstaan. En dan gaat het over de rol van verstand, immers over BEGRIJPEN.

      Als je de term 'verbonden met' wilt invoeren, is het volgens mij belangrijk te zien dat het bij Spinoza om twee manieren van verbondenheid gaat. De eerste is verbondenheid van de formele kant. Volgens 2/7 horen dingen en ideeën bij elkaar. Alleen hebben, waar jij, Henk, terecht op wijst, deze 'formele' ideeën nog geen kennis van 'hun' ding - formele ideeën weten nog niet van hun 'verbondenheid.' 'Objectief' wordt een idee als door een verstand begrepen wordt dat 'dit formele idee' bij 'dit formele ding' hoort: d.w.z. het idee VAN dit ding is. Nu pas is (wordt) het (objectieve) idee KENNIS van een ding. Dit is te zien als de tweede(en zeg: 'echtere' of 'ware') manier van 'verbondenheid'. En die ontstaat, wanneer een verstand in het spel komt. Dat is de reden waarom Spinoza steeds naar de Idea Dei (het goddelijke verstand resp. begrijpen) verwijst: in dat verstand wordt begrepen dat dit formele idee bij dat formele ding hoort: er de kennis van is. Objectief is 'een ding' zoals het in een verstand is (in verstand zitten immers geen dingen, maar ideeën van dingen die aldus 'object' 'van het denken' [2/8c] worden - in de 17e eeuwse lezing van 'object)'.
      Je ziet dat ik nog steeds mijn lezing/uitleg volg, die ik in vele blogs en reacties gaf. Het is volgens mij hoe Spinoza gelezen/begrepen dient te worden.

      Tot slot: ja, de essenties van particuliere dingen zijn niet eeuwig; die dingen bestaan in de tijd en dus hun essentie ook [volgens 2/8c en 2/DEF2]. Maar ze bestaan niet alleen in de tijd, maar ook in God (de substantie waarin ze begrepen moeten worden; en daarin hebben ze (delen ze) dus een eeuwige essentie (nl. die van God).

      Verwijderen
  3. Ja Stan, ik zei het al, ik wil je op dit punt (middenstuk) niet bestrijden, misschien moet het zo gelezen worden. Maar vooralsnog zie ik het anders. In de idee die formeel uit het attribuut volgt ligt niets opgesloten van het lichaam waar ze mee verbonden is, ook niet latent of onbegrepen. Ze is er mee verbonden, volgt het in alles, maar is conceptueel volledig gescheiden. De kennis van het lichaam zit er gewoon niet in, ook niet latent of onontdekt. Het verstand kan die niet ontdekken, ze is er gewoon niet. Die kennis komt er pas doordat de formele idee verbonden wordt met de objectieve idee die uit de idee van God volgt (zie 2/7c). Jij legt de kennis van het lichaam (het gaat niet om het besef van verbondenheid)in de formele idee (waar ze ontdekt moet worden) en ik zeg dat die kennis daar niet is. Ik zeg dat die kennis zit in de objectieve idee van het lichaam, die uit de idee van God volgt (zie 2/7c)
    Ik kom op een later tijdstip nog met een reactie op jouw eerste antwoord en de rest van het tweede. Laten we rustig aan doen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Henk, Hierover hebben we het vaker gehad (en hier komen we, lijkt het, nooit tot elkaar). In jouw uitleg wordt niet duidelijk waarom Spinoza het tegelijk met een ding ontstane formele idee, eigenlijk 'idee' noemt. Wat is daar 'idee' als het geen inhoud heeft?
      Het attribuut Denken (dat formele ideeën doet ontstaan) is inderdaad conceptueel volkomen gescheiden van het attribuut Uitgebreidheid. Spinoza bedoelt daarmee dat ideeën nooit uit uitgebreidheid ontstaan, altijd alleen maar uit denken (uit andere ideeën) - en omgekeerd met uitgebreidheid net zo. Dat die ideeën toch inhoudelijk 'over' hun ding gaan, daar de kennis van blijken te zijn of te worden, komt vanwege het feit dat de idea Dei (het goddelijk verstand) inziet dat dat het geval is; zo ontstaat de objectieve kant van de idee. Het verstand begrijpt wat het geval is en doet kennis ontstaan over wat formeel het geval is. Het formele idee is verbonden met het formele ding, en wordt in en door het Goddelijk idee aldus begrepen (en wordt zo objectieve idee); epistemologisch wordt kennis wat metafysisch al verbonden was - maar daar nog geen kennis. Ja, de objectieve idee maakt pas tot KENNIS van het lichaam, wat als formele idee nog niet die 'kennis van' was, maar wel en alleen inhoudelijk ontstaan was uit andere ideeën (in het Denken). En die ideeën gaan volledig gelijk op met de dingen (zijn daarmee verbonden). Er is een verstand nodig om de verbondenheid in te zien, te begrijpen. Er ontstaan geen nieuwe (objectieve) ideeén, maar het begrijpen voegt een nieuwe kwaliteit (nl. het objectieve) toe aan wat al in werkelijkheid het geval was (maar nog niet gekend).

      Verwijderen
  4. In mijn optiek heeft Spinoza de kennis van het lichaam, ofwel de objectieve idee van het lichaam, 'verbannen' naar het volgen uit de idee van God, omdat hij deze niet kan toelaten in de formele idee van het lichaam.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. 'de vorm van de idee, voor zover men deze (de idee) beschouwt als een wijze van denken zonder relatie tot het object' (2/21d). Deze 'wijze van denken' zonder relatie tot het object, dat is de vorm of het formele zijn van een idee, die formeel volgt uit het attribuut. Maar misschien moet je dat geen idee noemen en ik geloof dat Spinoza dat ook nergens doet. Dat het formele zijn van een idee (zonder relatie tot het object) uit het attribuut volgt en alleen vanuit dit attribuut begrepen moet worden, staat ook te lezen in 2/5.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. "misschien moet je dat geen idee noemen en ik geloof dat Spinoza dat ook nergens doet," schrijf je.
      Maar kijk eens naar 2/DEF4: "Onder een adequaat idee versta ik een idee, die wanneer men haar op zichzelf en los van de relatie met het object beschouwt, alle wezenlijke eigenschappen of intrinsieke benoemingen van een waar idee heeft."

      Hier accentueert Spinoza nog eens de barrière of conceptuele kloof tussen de attributen. De adequaatheid van een (formeel, want los van het object geziene) idee ontstaat dus niet uit of in de relatie met het object (het objectieve aspect; zo benadrukt hij ook in 2/5), maar uit andere ideeën in het Denken. Het idee op zichzelf beschouwd (ofwel het formele idee) zit dus vol adequate inhoud...
      Pas via het objectieve aspect (dat in/door het verstand ontstaat) wordt duidelijk dat het om ware inhoud betreffende dit ding gaat.

      Verwijderen
  6. Mag ik nog eens ter overpeinzing een vergelijking met de kwantumfysica geven? De kwantummechanica beschrijft het universum als een gegeven begintoestand en mogelijke toestanden met bepaalde waarschijnlijkheden. Volgens de onzekerheidsrelatie van Heisenberg kunnen van een kwantum energie niet tegelijkertijd zowel de snelheid (en daarmee de impuls) als de plaats bepaald worden en ook niet tegelijkertijd de hoeveelheid energie en de tijd. Een belangrijk gevolg van de onzekerheidsrelatie is dat metingen altijd invloed hebben op het systeem. Wordt bijvoorbeeld zeer exact de plaats van een deeltje gemeten, dan zal hierdoor de impuls, en dus de snelheid, zeer onzeker worden. Ook in de golfvergelijking van Schrodinger komt deze kwantummechanische tweeledigheid van alle materie tot uiting. Dat wil zeggen dat deeltjes altijd een golfkarakter met zich meedragen, en golven omgekeerd altijd een deeltjeskarakter hebben. Dat een kwantum energie bestaat, blijkt alleen wanneer er metingen worden verricht aan de ‘deeltjes’. Die deeltjes blijken uit sporen die ze achterlaten en kunnen niet als een los ding bestudeerd worden.

    Wanneer we een idee-van-God tot op zekere hoogte mogen vergelijken met een kwantum energie, zien we bij Spinoza die onzekerheidsrelatie een vergelijkbare rol spelen in het waarnemen van een idee-van-God. Wat er wordt waargenomen, wordt bij Spinoza immers waargenomen door de werking van de idee van een ding. Dat wat waargenomen wordt, bestaat als een mogelijke toestand, maar hoe het wordt waargenomen is afhankelijk van een specifieke situatie (i.c. de waarneming). Zie de vergelijking van de mogelijke rechthoeken in 2.8s. Of het voorbeeld in 2.7s. van de cirkel in de natuur en de idee van die cirkel. Ook de relatie van de idee-van-God tot de idee-van-een-ding is vergelijkbaar: een kwantum energie staat tot een deeltje als een idee-van-God tot de idee-van-een ding. Het deeltje en de idee-van-een-ding zijn in beide gevallen een specifieke manifestatie van hun impuls oftewel oorzaak. En net zoals in de kwantummechanica een kwantum energie op zich niet te onderscheiden is van alle andere kwanta, blijft een idee-van-God zo diffuus ten opzichte van alle andere ideeën-van-God, dat Spinoza daarover spreekt als dé idee van God. En net zomin als substantie bij Spinoza tijd of plaats kent, kent een kwantum energie die. Verder vertoont het dichotome karakter van de materie van de kwantumfysica komt overeen met het te onderscheiden, maar te scheiden karakter van de attributen denken en uitgebreidheid.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Zodoende: bestaat die idee-van-God? Vanuit de mens gezien: ja: formeel wel, maar feitelijk (objectief in het menselijke denken) alleen wanneer, en zoals, we haar waarnemen. Een idee van God bestaat voor het menselijk denken formeel alleen omdat ze in het denken van God objectief zo bestaat maar dat terzijde. De meningen verschillen op dit punt, maar ik noem dat hier om Spinoza’s stelling te onderstrepen dat het denken van God heel iets anders is dan het denken van een mens. De kwantumfysica kent natuurlijk geen ‘denken van God’ hoewel menig fysicus zwaar onder de indruk is van de enorm fijne afstemming van alle kosmische waarden. Is een idee-van-God een individueel idee dat zich van anderen onderscheidt? Ja: maar ze is niet te onderscheiden van alle andere ideeën van God zolang ze nog niet objectief in het denken van de mensen gekend is. Is die idee-van-God oneindig? Ja: want energie (substantie) is oneindig en de idee-van-God is van het attribuut Denken de directe eeuwige modus. Is de idee-van-een ding tijdelijk? Ja: want atomen en alle dingen vervallen, en nee: want hun energie blijft bestaan; energie en deeltjes zijn uitwisselbare grootheden. Is de idee-van-een ding haar essentie? Ja: voor zover die essentie het attribuut denken aangaat, want zonder de eeuwige idee-van-God die haar veroorzaakte bestaat ze niet, en nee: want dat bestaan als idee van dat specifieke ding in tijd en plaats, is tijdelijk, maar dan toch ook weer ja: namelijk inzoverre die idee-van-een-ding erin geslaagd is de idee-van-God te verwerkelijken (dat wil zeggen: te kennen). “In God bestaat wel noodzakelijk een idee die de essentie van dit of dat menselijk lichaam onder een aspect vande eeuwigheid uitdrukt”. (5.22p) Is die essentie eeuwig? Ja: “De menselijke geest kan niet in absolute zin vernietigd worden met het lichaam, maar er blijft iets van over wat eeuwig is”. (5.23p) De antwoorden op de vragen zijn dus relatief. Ze hangen af van het kader waarbinnen Spinoza, op een specifieke plaats in zijn Ethica, de modificaties bespreekt die de essentie van de mens vormen (2.10c).

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Correctie: laatste zin eerste bijdrage moet zijn: "Verder vertoont het dichotome karakter van de materie van kwantumfysica overkomst met het te onderscheiden, maar niet te scheiden karakter van de attributen denken en uitgebreidheid."

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Bas Beekhuizen2 juli 2017 om 02:05

      Alles is volgens Spinoza voor de mens tijdens het leven ervaring. We ontlenen onze 'kunstmatige' wijsheid, of levenskunst om ons te gedragen naar die tijdelijke natuurlijke inzichten. Natuurkunde en onze belangstelling voor lichamelijke eigenschappen daar is dus niets mis mis mee. Maar die kennis aan elkaar doorgeven is kennelijk niet genoeg voor filosofen. Ons denken heeft een platonische betekenis?

      Verwijderen
  9. Jawel Stan, maar in die definitie wordt niet het formele zijn van de idee bedoeld.
    Ik ben er wel uit en durf nu de lezing van Stan wel af te wijzen. De idee van een lichaam. Spinoza maakt onderscheid tussen het formele zijn of de vorm van een idee en het objectieve zijn of het object van de idee. Het onderscheid is louter conceptueel, het is een 'onderscheid van de rede', maar in de metafysica kunnen de elementen zelfstandig reizen. Het formele zijn van de idee, de idee als wijze van denken zonder relatie met het object (bij Descartes: de idee 'materieel' genomen) volgt formeel uit het attribuut. Het objectieve zijn van de idee, de idee als idee van een object, volgt objectief uit de idee van God (de formulering is van 2/7c). De reden voor de verschillende bronnen van ontstaan heb ik al uitvoerig toegelicht. Het onderscheid geldt voor de ideeën (geest) van mensen, maar ook voor de idee van een cirkel in het zand. De idee van God en het verstand spelen geen rol (behalve dat het objectieve zijn van de idee volgt uit de idee van God)

    Ik wil nog wel graag een keer schrijven over 2/45 (op het spoor gezet door Stan)

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Dat mijn naam er niet bij staat is een gevolg van technisch klungelen.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Henk, hoezo wordt in 2/Def2 niet het formele zijn van de idee bedoeld? D.w.z. de idee als wijze van denken en zonder relatie met het object (of de idee materieel genomen, zoals volgens jou Descartes het noemt)? Het idee "op zichzelf genomen" is nou typisch het kenmerk van het 'formele' van een idee. Als jij je reden voor andere lezing niet geeft, komen we niet verder.

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Stan, het maakt niet uit of Spinoza het formele zijn van een idee nu idee noemt of niet. Het verandert niets aan mijn redenering.
    Je zult nergens bij Spinoza vinden dat hij met 'adequate idee' het formele zijn van een idee bedoelt. Als dat zo was, zou hij dat toch zeker wel ergens gezegd hebben.

    BeantwoordenVerwijderen
  13. En trouwens, dan nog, het zou niets aan mijn argumentatie veranderen. Zolang maar erkend wordt dat het formele zijn van een idee geen object heeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Erkend wordt door mij uieraard dat het formele zijn van een idee geen object heeft. Wordt door jou ook erkend dat het 'adequaat zijn' van een idee z'n adequaatheid niet van het object heeft, maar dat die op andere wijze ontstaat? Dat n.l. Denken adequaat kan zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Dat is nieuw voor mij, dat voor jou het formele zijn van een idee geen object heeft. Ik dacht dat dat er wel was, maar dat het door de idee van God of door het verstand ontdekt moest worden. Maar dat doet er nu even niet toe.
    Je vraag. Gaat het nu ineens over 'adequaat denken'? Daar hebben we het toch helemaal niet over. Werd door jou aangevoerd om te laten zien dat Spinoza 'een idee op zich, zonder betrekking tot een object' ook een idee noemt. Dat is een terzijde. Het gaat over wat we moeten verstaan onder het formele en objectieve zijn van een idee en wat de betrekking is tussen beide (en mijn stelling tegenover die van jou dat de idee van God en het verstand er niets mee te maken hebben)

    BeantwoordenVerwijderen
  16. Henk, we gaan geleidelijk aan weer de oude, verkeerde kant op. Ik stel voor dat we hier niet mee doorgaan.
    Uiteraard is het formele idee door mij altijd als feitelijk en conceptueel volkomen gescheiden gezien van het formele ding. Dat ding is pas object van een idee als door een verstand wordt gezien/begrepen dat (formeel) ding en (formeel) idee bij elkaar horen. Van 'object' is vanouds pas sprake als een verstand in het spel komt (als iets aan een verstand wordt 'voorgeworpen' (van objicere).

    Maar ik zal jou er nooit van kunnen overtuigen dat de idee van God en het verstand er ALLES mee te maken hebben. Ik heb dat hierboven toegelicht en in vroegere blogs, maar we zitten op volkomen verschillende sporen, waardoor we elkaar niet begrijpen.
    Laten we het dus hier mar bij laten. Vergeet ook de verwijzing naar de adequate idee maar.

    BeantwoordenVerwijderen
  17. "Ein groβer Mann verdammt die Menschen dazu, ihn zu explizieren." [Hegel]
    Spinoza ist ein solcher Denker, der zur Interpretation zwingt.

    BeantwoordenVerwijderen
  18. Henk, ik weet niet of je in dit nieuwe blogmedium ziet dat ik nog een late reactie plaats, maar hierbij proberr ik het: hoe zie je de eeuwige idee van de esentie van het lichaam in E5?

    BeantwoordenVerwijderen
  19. dag Mark, ik heb je vraag gelezen en denk na over een antwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  20. Waar doel je precies op met 'E5'?
    Het wezen van het menselijk lichaam onder het aspect van de eeuwigheid is het wezen van het menselijk lichaam zoals het besloten ligt in het attribuut (2/8c, 5/22), d.w.z. het lichaam als noodzakelijk volgend uit Gods natuur. In God is noodzakelijk een idee die dat wezen uitdrukt (5/22) en omdat het om het wezen van het lichaam gaat, behoort de idee daarvan noodzakelijk tot de menselijke geest (5/23d). Daarom behoort het tot de natuur van de menselijke geest een idee te zijn van c.q. het wezen van het menselijk lichaam te beschouwen onder het aspect van de eeuwigheid (5/29d). Spinoza kent de eeuwige idee van de essentie en het bestaan (2/45s) van het lichaam onder het aspect van de eeuwigheid toe aan het eeuwige deel van de menselijke geest (5/23). Zo begrijp ik het ongeveer. Maar ik veronderstel dat je het punt inbrengt omdat je denkt dat het in tegenspraak zou zijn met mijn artikel. Maar dan moet je dat wat preciezer aangeven.

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Dag Henk, bedankt voor je antwoord. Ik bedoel niet dat E5 je artikel tegenspreekt (zeker niet naar de letter). Maar in E5 staat m.i. dat ons verstand -zijnde de idee van de essentie van ons lichaam- een eeuwige modus is. Als je dat samen leest met de conclusie van je artikel -dat de essentie van ons lichaam geen eeuwige modus is- dan moet je concluderen dat het attribuut denken veel zwaarder weegt dan het attribuut uitgebreidheid. Ben je het daar mee eens? Of stel je zoals Jonathan Bennett dat de tweede helft van E5 onzin is?

    BeantwoordenVerwijderen
  22. Als je onder ‘de essentie van het lichaam’ de essentie verstaat van de ervaringen die door middel van het lichaam in een bepaald leven verworven zijn; en essentie hier in 5.22p in de normale betekenis van het woord neemt, namelijk als het wezenlijkste, dan zegt Spinoza: dat wat van wezenlijk belang was in alle ervaringen blijft na de dood bewaard. Wat bewaard blijft is de kennis (ervaring, begrip) van dat wat de essentie van het bestaan is; de realiteit, de waarheid oftewel de volmaaktheid van God. Die kennis is opgedaan dankzij de werkzaamheid van het denkvermogen in/met/via een lichaam. Ten minste zo lees ik het.

    Als bij de ‘essentie van het lichaam’ 2def7 in gedachten hebt (enkelvoudige dingen zijn eindig en hebben een begrensd bestaan) dan is ons lichaam geen eeuwige modus. Maar als je dat doet dan kun je hoofdstuk 5 niet begrijpen. Alle begrippen moeten bij Spinoza begrepen worden in de specifieke functie ervan die hij op een gegeven moment behandelt. Een begrip kan meerdere functies hebben en het leidt dus tot niets als je je vasthoudt aan één daarvan.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. ... dan is de essentie van ons lichaam geen eeuwige modus.

      Verwijderen
    2. Hallo Adèle, blij je weer eens te horen. Je redenering is een erg interessante denkpiste - ik had er nooit bij stilgestaan dat Spinoza woorden die hij gedefinieerd heeft, ook nog in een andere betekenis kan gebruiken. Het strookt niet met de 'geometrische methode', maar het is zeker niet onmogelijk. Ik ga er eens over nadenken.

      Verwijderen
    3. Adèle [ik reageer op 6 juli 2017 om 04:58], "als je onder ‘de essentie van het lichaam’ de essentie verstaat van de ervaringen die door middel van het lichaam in een bepaald leven verworven zijn," is dat volgens mij niet in de geest van Spinoza. Lees 5/29d over het kennen van het nu aanwezige lichaam (in de duur) is niet het wezen van het lichaam onder het aspect van de eeuwigheid begrijpen. Zie over die tegenstelling ook 5/23s. Met de ervaringen die door middel van het lichaam in een bepaald leven verworven zijn, kennen we alleen het lichaam in duur, niet in z'n eeuwige wezen. Spinoza zegt dus niet: "dat wat van wezenlijk belang was in alle ervaringen blijft na de dood bewaard," zoals wij ons ook geen bestaan voor de dood herinneren.
      Het wezen van het lichaam moeten we ook niet (zoals sommige Spinoza scholars doen) zoeken in de vaste ratio van beweging en rust, zoals in 't fysische verhaal dat tussen 2/13 en 2/24 wordt verteld - ook dát betreft immers het tijdelijke lichaam.
      Onder het 'wezen van het lichaam' verstaat Spinoza - zoals hij in 5/29s stelt - het actueel betaan van dingen "zoals ze in God vervat zijn en uit de noodzakelijkheid van de goddelijke natuur voortvloeien." Op deze (tweede) manier kennen wij hun waarheid of werkelijkheid en kennen wij de dingen onder het aspect van de eeuwigheid." Het gaat dan om 'formele essenties', zoals hij ze in 2/8 omschrijft.

      Als je ziet hoe in 2/Def1 lichaam omschreven is ("een modus die Gods wezen, wanneer men het als een uitgebreide zaak beschouwt, op een welbepaalde wijze tot uitdrukking brengt"), dan zie je hoe daar al rekening is gehouden met wat in deel 5 gesteld zal gaan worden over "het wezen van het lichaam".

      Verwijderen
  23. Mark, wat betreft het verschil in kracht tussen het attribuut denken en dat van uitgebreidheid: hoe verder je van de vorm afgaat, hoe minder dat verschil te maken is. De idee volgt uit de idee-van-God, de fysieke vorm volgt parallel daaraan rechtstreeks uit de attributen. De macht of essentie (het leven) is in beide aanwezig en de een kan niet bestaan zonder de ander. Het creatieve vermogen ligt echter meer bij het denken, zoals blijkt uit het oorzakelijke verband van het attribuut denken met de idee-van –God en van die laatste met de idee van enkelvoudige dingen. Een dergelijk oorzakelijk verband zien we niet bij het attribuut uitgebreidheid; als naaste oorzaak van de vorm wordt een keten aan veroorzakende lichamen genoemd. Wel is het zo dat de essentie van het bestaan zelf (het leven) zich rechtstreeks manifesteert in de vorm van de conatus.

    Maar kijken we naar de verhouding van beide attributen op het niveau van de ideeën of de idee van God, dan is die vorm zo ‘vormloos’ dat inhoud en vorm samenvallen. “… de waarheid en formele essentie van de dingen is zoals ze is omdat, omdat ze objectief zo in Gods verstand bestaat” 1.17s. Nog sterker geldt dat op het niveau van de attributen, die beide de essentie van het bestaan uitdrukken. Ook de relatie van beide attributen is dus relatief, dat wil zeggen afhankelijk van wat je kunt en wilt bestuderen.

    Dit is vergelijkbaar met de recente inzichten in het onstaan van het universum: hoe verder terug in de tijd, hoe kleiner dat grote universum wordt en hoe meer de eigenschappen ervan overeenkomen met die van de allerkleinste, nog als zodanig herkenbare vorm, het atoom.

    BeantwoordenVerwijderen
  24. Spinoza gebruikt zelf niet het woord ‘creatief’ dat besmet was door het beeld van God als een schepper die losstaat van zijn schepping. Hij gebruikt in plaats daarvan het woord ‘handelen’: “Hieruit volgt dat Gods denken gelijk is aan zijn vermogen tot handelen” (2/7c)

    BeantwoordenVerwijderen
  25. Hallo Mark!
    Ja, neem bijvoorbeeld het begrip idee: dat kan zowel betekenen: intelligentie zoals dat blijt uit het vermogen tot het reageren op indrukken van buiten (dat doet zelfs een atoom), als ook ‘een gedachte’. Het is volkomen te billijken dat Spinoza daar hetzelfde begrip voor gebruikt. Het vermogen tot reageren blijkt immers alleen uit de gedachte.

    BeantwoordenVerwijderen
  26. De idee kan ook nog bewustzijn betekenen, zoals wij dat in deze tijd noemen; dat begrip bestond echter nog niet in Spinoza’s tijd. Binnen de Ethica is het equivalent aan denken, voelen en handelen. Handelen is het vermogen aquaat te denken en voelen, wanneer de idee, de idee-van-God realiseert door middel van de idee-van-de-idee (het menselijk denkvermogen). Ook hier weer de relativiteit van een begrip naar zijn functie.

    BeantwoordenVerwijderen
  27. Mark, ik ben nog niet erg vertrouwd met deel V van de Ethica en ik durf daar niet veel over te zeggen. Maar ik heb groot vertrouwen in de denkkracht van Spinoza en ga er zo lang mogelijk van uit dat zijn filosofie een consistent geheel vormt, inclusief deel V.
    Het lichaam onder het aspect van eeuwigheid is het lichaam zoals het besloten ligt in Gods natuur, ofwel, het lichaam als noodzakelijk voortvloeiend uit Gods natuur. Het is de 'tweede' actualiteit van het lichaam. Daaraan beantwoordt de 'tweede' actualiteit van de geest, die begrepen is in de idee van God en die uit de aard der zaak als 'eeuwige' geest het 'eeuwige' wezen van het lichaam omvat. Zo correspondeert 'de geest voor zover eeuwig' met 'het lichaam voor zover eeuwig'. Als ik het goed begrijp zegt Spinoza nu dat de menselijke geest het wezen van het lichaam onder het aspect van eeuwigheid omvat en voor zover dat het geval is wordt dat deel van de geest ook eeuwig. Spinoza situeert het eeuwige van de geest (de tweede actualiteit) in onze tijdelijke menselijke geest en dat doet hij niet met het lichaam. In die zin zie ik wel verschil. Maar zoals ik al zei, ik heb dit nog onvoldoende bestudeerd.



    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Henk, het is inderdaad zo dat bij Spinoza alles een eeuwigheidsaspect heeft (tweede actualiteit). Maar zoals je artikel aantoont, dit wil niet zeggen dat dit aspect een eeuwige modus is. Maar in 5/40s stelt Spinoza dat '... onze geest als hij kent, een eeuwige modus van denken is, die door een andere eeuwige modus tot denken aangezet is en deze op zijn beurt weer door een andere en zo tot in het oneindige, zodat alle samen het eeuwige en oneindige verstand van God vormen.' Je krijgt dus, zoals jij op een andere manier stelt, een verschil tussen het attribuut denken en elk ander attribuut. Ik denk dat dit verschil naar de letter niet inconsistent is en blijkbaar is dat ook jouw mening, al maak je nog enig voorbehoud. Maar het betekent wel dat Spinoza zich niet precies in het midden tusen materialisme en idealisme bevindt, maar wel degelijk het denken op een hogere trede plaatst. Ik heb daar geen moeite mee, omdat ik Spinoza volg in zijn opvatting dat een idee niet louter een representatie is van een materieel object ('geen schilderij'), maar een essentiële meerwaarde heeft: het kan inzicht inhouden. Jonathan Bennett schrijft wel dat een idee een representatie is, en dus is het niet verwonderlijk dat hij de tweede helft van E5 volledig afwijst.

      Verwijderen
    2. Mark, Ik voeg me hier even in.
      Niet alles bij Spinoza heeft een eeuwigheidsaspect, zoals jij stelt; in 5/29d geeft hij juist voorbeelden van het tegendeel (m.n. wat in duur of verhouding tot tijd wordt gekend).

      Zo lijkt mij niet zozeer dat Spinoza 'het denken op een hogere trede plaatst,' zoals jij formuleert, Mark. Er zijn vele modi cogitandi (liefde, begeerte etc., kortom ook gemoedsaandoeningen; zie 2/ax3]. In 5/40s gaat het Spinoza om "onze geest als hij kent" (zoals Krop enigszins discutabel vertaalt). Er staat "Mens nostra, quatenus intelligit" = als hij begrijpt. Het gaat Spinoza in deel vijf uitdrukkelijk om het verstand (het begrijpen). De werkelijk begrepen verstandsidee kan Spinoza daarom typeren als een aeternus cogitandi modus, een eeuwige modus van denken. Dat geldt dus niet voor alle modi van denken, maar wel voor verstandsmodi - die bij ons slechts een deel van de geest uitmaken; maar - vanwege het adequate begrijpen - deel uitmaken van het oneindige intellect (hét begrijpen tous court).
      Over 'idee' als 'representatie' is een boekenkast vol geschreven; daaraan ga ik hier het liefst voorbij.

      Verwijderen
    3. Stan, Het is inderdaad het 'begrijpen' dat door Spinoza op de hoogste trde geplaatst wordt(zie bv. 5/42s). Hij is dus een intellectualist' (zoals ik meen Maimonides en Aristoteles ook). Op welke manier het 'begrijpen' zo veel meer is dan ergens een representatie van vormen lijkt me een heel interessant onderwerp; als je er goede teksten over kent, mag je me deze altijd bezorgen.

      Verwijderen
  28. Henk, het ziet ernaar uit dat we het hierover eens zijn. Een uurtje eerder reageerde ik hierboven naar Adèle met o.a.:
    Onder het 'wezen van het lichaam' verstaat Spinoza - zoals hij in 5/29s stelt - het actueel bestaan van dingen "zoals ze in God vervat zijn en uit de noodzakelijkheid van de goddelijke natuur voortvloeien." Op deze (tweede) manier kennen wij hun waarheid of werkelijkheid en kennen wij de dingen onder het aspect van de eeuwigheid." Het gaat dan om 'formele essenties', zoals hij ze in 2/8 omschrijft.
    Ben benieuwd of je het met dat laatste ook eens bent

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Henk, de menselijke geest (mens, mind, denkvermogen, ziel, zelf) heeft het lichaam niet nodig om eeuwig te zijn omdat hij al in de idee-van-God besloten ligt. Door de ervaringen in het lichaam wordt door de idee op den duur de idee-van-God gerealiseerd. Daar dragen alle kennis van de attributen en alle ervaringen aan bij, maar alleen de ware, adequate blijven eeuwig en bewust bestaan. Het is een proces van rolling out, en rolling up. Met als winst het verworven bewustzijn.

      Verwijderen
    2. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

      Verwijderen
    3. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

      Verwijderen
    4. Stan, misschien overtuigt dit je. De essentie van de attributen is het bestaan. Dat men bestaat is een intuïtieve kennis (2.46-47). Als die essentie noodzakelijkerwijs wordt uitgedrukt door een idee nadat het lichaam vernietigd is (5/23d), blijft dus na de dood een besef dat men nog bestaat. Maar omdat het lichaam bij Spinoza staat voor het zintuigelijk apparaat, blijven na de dood ook de zintuigen van de geest bestaan. Spinoza noemt begrijpend denken en zien (5.23s) Maar daar horen natuurlijk ook horen, spreken en voelen bij. Dus wat er na de vernietiging van het lichaam blijft is iets wat bij de essentie van de geest hoort. Dat iets is het bestaan en het belevingsvermogen (3/11s). Adequate gedachten en gevoelens zijn eeuwig, want ze drukken de idee-van-God uit. Dus die heb je dan ook nog. Het enige wat je niet meer hebt is het lichaam en alle inadequate gevoelens en gedachten (dus geen zorgen en narigheid meer). Lijkt me geen slechte deal ;-)

      Verwijderen
  29. Stan dit is mijn reactie op 7 juli 1:51
    Het is niet eenvoudig om te reageren op wat je zegt. Wat je zegt klopt als je vasthoudt aan een definitie van essentie zoals je die voor jezelf gevormd hebt. Spinoza geeft er namelijk zelf geen. In de door jou vernoemde plaatsen gaat het over de essentie van de dingen zoals die door de attributen wordt uitgedrukt: het bestaan (het leven) zelf van dat ding. Maar er zijn veel plaatsen waar het woord essentie gebruikt wordt waar dat niet het geval is. Zie bijvoorbeeld al de plaatsen waar het gaat over de essentie van de mens. Spinoza gebruikt het woord essentie in de gebruikelijke betekenis van het woord als de geestelijke kern, het wezen van iets. Aangezien alles een geestelijke kern heeft, kan dat woord in veel situaties worden toegepast.

    Als je vasthoudt aan een algemene, vergelegen essentie in de attributen, dan ga je voorbij aan het feit dat Spinoza alleen individuen erkent, geen categorieën. Zie de de toelichting 2 op stelling 8 van deel 1, waar hij aantoont dat er voor ieder individu apart een noodzaak tot bestaan moet zijn. Dat geldt ook voor de essentie van het lichaam van een individu, zo begrijp ik uit 5.22. In 2.45d heeft hij dat al voorbereid door over de ideeën van de enkelvoudige dingen te stellen dat zij noodzakelijk het BEGRIP van HUN attribuut moeten inhouden. Dat wil zeggen dat de ideeën van de dingen (hier het bewustzijn van de dingen) noodzakelijk ware kennis inhoudt van hun eigen lichaam. Zie ook 2.46-47 waarin uiteengezet wordt dat het BEGIN van intuïtieve kennis bestaat uit het als feitelijk bestaand waarnemen van zichzef, het eigen lichaam en dan van anderen.

    Je moet er daardoor ook aan voorbij gaan dat er iets van de menselijke geest overblijft na de dood wat eeuwig is, zoals in 5.23p klip en klaar gesteld wordt. De menselijke geest staat hier in tegenstelling tot de niet-menselijke geest, oftewel de idee-van-God. Dat wij ons niet herinneren dat we vóór het lichaam hebben bestaan, wil niet zeggen dat het niet zo is. Het is logisch dat we dat ons dat niet herinneren, omdat herinneren een functie van het menselijke brein is dat afsterft. En als er iets van over blijft, dan kan er ook iets aan worden toegevoegd, en kan er eerder ook minder van zijn geweest.

    Al eerder heb ik gewezen op de grote overeenkomsten in het godsbeeld van Spinoza (de natuur) en dat van het advaita hindoeïsme (het brahman). Ook bestaan er grote overeenkomsten in de ethiek tussen Spinoza’s leer en die van het boeddhisme. Beide punten riepen grote weerstand op in de christelijke wereldbeschouwing. Want het staat niet in de Bijbel of het Evangelie. En daarmee zijn we opgevoed. Toch heeft Spinoza ook op het punt van reïncarnatie diverse hints achter gelaten in de Ethica. Niet alleen in 5.23p, maar ook in 2.13 “De wezensvorm [van een individu] blijft behouden, ook als er een voortdurende verandering van lichamen optreedt (dit is een hypothese) [voegt hij er behoedzaam aan toe]; dus zal het individu zowel qua substantie als qua modus zijn eerdere aard behouden.” Elders heb ik al uiteengezet dat onder’ de aard’ de mate van werkelijkheid verstaan moet worden die een bepaald individu heeft weten te verwerkelijken. Hier gaat het echt over het behouden van de kwaliteit van de substantie van de diverse modificaties, los van het feitelijk bestaande lichaam. En niet over de idee daarvan, zoals in 5.23p. En zie ook 3/11s: “Daaruit volgt dat het tegenwoordige bestaan van de geest en zijn belevingsvermogen worden opgeheven zodra de geest ophoudt het TEGENWOORDIGE bestaan van het lichaam te bevestigen”. En dat komt terug in 5.20s: “En daarmee heb ik alles afgerond wat DIT TEGENWOORDIGE LEVEN betreft. (…) Het is nu dus tijd om verder te gaan met datgene wat de duur van de geest zonder relatie tot het lichaam betreft”.

    Maar je moet het wel willen zien: als je geboren was in India of in Thailand, dan zou dat geen enkel probleem zijn geweest.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Adèle, Ik vraag me af of Spinoza met essentie van dingen "het bestaan (het leven) zelf van dat ding" op het oog heeft, zoals jij het formuleert. Dan zou zijn hele onderscheid tussen essentie en existentie in de mist verdwijnen. Ook je typering van essentie als "geestelijke kern" kun je niet op Spinoza terugbrengen, daar bij hem het onderscheid tussen attributen maximaal vergaand is. De essentie van een uitgebreid ding heeft niets geestelijks.
      Wat betreft de relatie tussen individuele essenties en gemeenschappelijke of categoriale essenties verwijs ik naar het artikel van Erik Stephenson over wie ik vandaag een blog maakte. M.i. heeft hij een heel zinnige en bruikbare leeswijzer voor Spinoza's teksten over gemeenschappelijke naturen (als bij mensen). Ik verwijs daar graag heen.
      Op wat je zegt over 't advaita hindoeïsme en dat Spinoza het over reïncarnatie zou hebben, ga ik niet in. Ben jij in India of in Thailand geboren, dan...?

      Verwijderen
    2. Stan, “Gods bestaan en zijn essentie zijn een en hetzelfde’ (1.20p) Die essentie van een lichaam wordt intuïtief gekend en blijft behouden. Het is de immanentie van God. Die essentie is de kern van alle dingen. De kern van een atoom is daarom net zo geestelijk als die van een mens.

      Ik zie dat je inmiddels terecht terug bent teruggekomen van je waardering van het artikel van Stephenson. Zoals ik Spinoza begrijp ligt in de kern van alles, de eenheid van alles (maar dat wil niet zeggen dat die kern gelijkvormig is), en ligt de verscheidenheid in het individuele. Er is dus geen enkele reden voor het construeren van gelijkvormige categorieën, noch door Spinoza en al helemaal niet door S.

      Nee, ik ben in Nederland geboren. En, dus?

      Verwijderen
  30. Mark, het gebeurt me regelmatig dat ik een stelling, corollarium, scholium of brief waar ik op wordt gewezen, moet integreren in het beeld dat ik van Spinoza's leer heb. Dat geeft soms problemen. Zo ook de passage in 5/40s waar jij op wijst over Gods eeuwige en oneindige verstand. Ik zet die naast de passage uit brief 32 die ik al eerder citeerde:
    "De menselijke geest is dezelfde kracht, maar dan niet oneindig en de gehele natuur in zich opnemend, maar eindig in zoverre hij slechts het menselijk lichaam in zich opneemt. Op deze wijze vat ik de menselijke geest op als een deel van een zeker oneindig verstand."

    De menselijke geest die het menselijk lichaam in zich opneemt en IN DIE HOEDANIGHEID deel is van een zeker oneindig verstand. Is dat te rijmen met het eeuwige verstand van 5/40s?
    Overigens, al eerder zei ik dat ik vooralsnog het verstand niet kan plaatsen in de 'genealogie' van de natuur.

    BeantwoordenVerwijderen
  31. Henk, naar mijn gevoel is de passage uit brief 32 zeker te rijmen met 5/40s. Door de twee teksten naast mekaar te zetten, valt het me nu ook op dat je '... zodat alle samen het eeuwige en oneindige verstand van God vormen' niet mag lezen in de zin dat het oneindige verstand uitsluitend de som zou zijn van het verstand van alle mensen. Het menselijk verstand is eindig en het totaal van alle mensen is eindig, dus het oneindig verstand omvat veel meer dan deze som.
    Je vraag naar de definitie van 'verstand' is ook zeer terecht. Ik kan me niet herinneren er al ooit een goede versie van gelezen te hebben.

    BeantwoordenVerwijderen
  32. Mark, ik bedoel: in brief 32 is de menselijke geest als 'deel van het oneindige verstand' gerelateerd aan het lichaam, in 5/40s staat het daar los van.

    BeantwoordenVerwijderen