Pagina's

zaterdag 18 augustus 2018

Sean Winkler - een signalement over zijn #Spinoza-studies


In diverse vroegere blogs wees ik op interessante reviews die Sean Winkler publiceerde op Bibliographia,  zoals van Philip Goff (Ed.), Spinoza on Monism; en van Dimitris Vardoulakis (Ed.), Spinoza Now (2011) [cf. blog van 14-12-2014 Review "Spinoza on Monism"] – en van Joshua Parens, Maimonides and Spinoza: Their Conflicting Views of Human Nature (2012) [cf. blog van 25-02-2015 “Intermezzo: weer interessante recensie van Sean Winkler”].
De genoemde Bibliographia-site en ook de elders geplaatste PDF's zijn allemaal verdwenen. Jammer, maar zo gaat het met internet. Maar zie onder... *)
In dat laatste blog meldde ik dat Sean Winkler in Leuven bezig was met een dissertatie onder de titel The Power of the Intellect in the Philosophy of Baruch Spinoza. Welnu, hij behaalde in december 2016 in Leuven zijn Ph.D. op de dissertatie van inmiddels een andere titel:
A Study of Individuality and Change in Spinoza’s Philosophy. [Cf. en Cf.] Aldaar alleen door medewerkers van de Univ. Van Leuven te downloaden; ik haal de beschrijving hier binnen:
In my doctoral thesis, I attempt to provide a groundwork account of Spinoza’s concept of the ‘individual’. I begin by showing that Spinoza only provides a definition of individuals in the Ethics and that he most likely wrote this definition in the latter phase of his composition of the work. But because he uses the term in a variety of different contexts---some of which were written during earlier periods of his philosophical development---, it is unclear how the different formulations of this notion all fit together. I contend that Spinoza’s account is consistent if one understands that an individual, whether infinite or finite, cannot be understood independently of the relations that it forms with other individuals and that an individual remains self-identical by perpetually adapting or changing. Thus, I maintain that, for Spinoza, individuals are both relations and processes. I conclude by arguing that one can only have a true and adequate idea of the essence of an individual by transcending one’s own individuality. I present my interpretation over the course of four chapters: 1) a study of the relation between formal essences and individuals, 2) a study of the relation between the ratio of motion and rest and conatus of the body, 3) a study of the self-identity of finite individuals and 4) a study of the possibility of having true and adequate ideas of individuals.


Vanaf 2017 zit hij tot 2019 in een Postdoctoral Fellowship aan de National Research University – Higher School of Economics in Moskou. Op zijn pagina bij academia.edu heeft hij de cover en inhoudsopgave van zijn dissertatie geplaatst – niet de Inleiding. Ik haal beide naar binnen.  
 

 

En dan blijkt dat hij successievelijk de hoofdstukken als artikel bracht en brengt:
 
"The Problem of Generation and Destruction in Spinoza's System" in: Journal of Early Modern Studies, 2016, 1: 89–113 [cf. academia.edu]
[Met het oog op eerdere discussie op dit blog geef ik hier het abstract – ter extra attentie voor sommigen…]

Abstract: In this paper, I address the problem of generation and destruction in Spinoza’s philosophical system. I approach this problem by providing an account of how Spinoza can maintain that contrary finite modes cannot inhere in the same substance, while substance itself does not change. One must distinguish between the formal essence of a mode and the existence of a mode and how these two entities are “in” substance. Formal essences are eternal and are in substance in a Platonic sense, while existent modes are temporal and are in substance insofar as they are parts of the whole of nature, or facies totius universi (face of the universe). Furthermore, the former are modes understood as pure relations, while the latter are modes understood as finite individuals. Formal essences are relations that specify how finite individuals will behave once they come into existence, while existent modes are individuals that express the relations defined by formal essences, as forces that possess a capacity to act and to be acted upon. According to these distinctions, I maintain that it is possible to develop a coherent account of contrariety and, consequently, of generation and destruction in Spinoza’s system.
"The Conatus of the Body in Spinoza’s Physics" in: Society and Politics, Vol. 10, No. 2(20)/November 2016 [Thema: Identity, Reason, and Passions in Early Modern Thought], p. 95 – 113 [cf. academia.edu - PDF ook hier]
 

 “Self-Identity in Spinoza’s Account of Finite Individuals,” Graduate Faculty Philosophy Journal 39:1 (2018), pp. 169-95. Ook dit artikel bracht hij op academia.edu - als ‘plaatjes’ dus is het nogal omvangrijk. Ik breng niet z’n abstract maar z’n


7. Conclusion
In this essay, I introduced the problem of the perpetual flux of identity in Spinoza's 'letters on Evil." I then showed that Spinoza adopts a formal causal schema in the Ethics, which can serve as a potential solution to this problem. Nevertheless, we saw that this formal causal schema can be interpreted in a number of different ways. I argued that one may interpret this form as a mathematical ratio, specifically, as a Euclidean anthyphairetic ratio, drawing on Matheron's reading of Spinoza's three kinds of knowledge. This account appears to overcome the challenge of finding a conception of change that goes beyond privation, while also leading to a rather idiosyncratic view on self-identity. While this reading introduces certain advantages, it does not do so without introducing some new restrictions of its own. If, however, finite individuals are always acting upon or being acted upon by other finite individuals, it is unclear how any one finite individual can ever develop a true idea of God, which is the very foundation of Spinoza's system. In other words, Spinoza seems to provide an account of finite individuals that no real finite individual could ever possibly have.


Ik ben benieuwd of hij zijn laatste hoofdstuk ook nog ergens gaat onderbrengen en geplaatst krijgt. Ik hoop het: over de Idea Dei is immers niet zoveel geschreven.

*) En dan zie ik dat de door mij zo geprezen reviews, waarvan de eerder geplaatste teksten – zoals ik boven constateerde - van internet verdwenen waren, alle door hem op zijn academia.edu zijn geplaatst. Well done!
Verder is nog te vermelden

  Sean Winkler, “The Novel of Spinozism: An Introduction.” In: ACTA UNIVERSITATIS CAROLINAE, Interpretationes, Studia Philosophica Europeanea, pp. 129–142 [cf. academia.edu – cf. ook hier]
The aim of this paper is to familiarize the reader with Spinozist literature as introduced in the writings of Gilles Deleuze. I contend that the reception of Spinoza ’ s philosophy among literary writers exhibits more than just an interest in his work but something of value to understanding his philosophy. In fact, Spinozist literature may offer a way of broadening our understanding of Spinoza ’ s concept of common notions, a crucial element of his thought that saw little explication in his own writings. The purpose of this essay, then, is four-fold: 1) historical – to situate Deleuze ’ s reading of Spinoza in a historical context, 2) archaeological – to speculate on factors motivating Deleuze ’ s reading of Spinoza, 3) conceptual – to determine how common notions figure into Deleuze ’ s reading, and 4) evaluative – to characterize Spinozist literature as a way of experimenting with common notions and comment on the potential significance of such a literary genre.

Opvallend intussen dat de Duitse Spinoza Bibliografie niets van hem vermeldt.  

20 opmerkingen:

  1. Ja Stan, ik lees niet alle blogs even aandachtig, maar dit geel gearceerde 'ter attentie van sommigen' kon me niet ontgaan. Er zijn niet zoveel 'sommigen', dus wellicht behoor ik tot hen.

    In "The Problem of Generation and Destruction in Spinoza's System" vertolkt Sean Winkler, blijkens het abstract, de traditionele opvatting over de betekenis van 'formele essenties', de eeuwigheid van formele essenties en de relatie van formele essenties tot de actuele essenties van bestaande particuliere dingen. In mijn artikel "Spinoza: zijn essenties van particuliere dingen eeuwig?" (Tijdschrift voor Filosofie 79/2017, p. 57-87) betoog ik op alle punten zo ongeveer het tegendeel. Zo is het echt onzin te denken dat er voor Spinoza een soort hemel is van eeuwige formele essenties, die het kader vormen voor het actuele bestaan van dingen. Deze opvattingen berusten op een misverstaan van E2p8, i.h.b. van de uitdrukkingen 'besloten liggen in' en 'formele essentie':

    'De ideeën van particuliere dingen . . . die niet bestaan, moeten begrepen zijn in de oneindige idee van God, zoals ook de formele essenties van particuliere dingen besloten liggen in Gods attributen.'

    1) Zowel 'begrepen zijn in' (comprehenduntur) als 'besloten liggen in' (continentur) betekenen 'noodzakelijk volgend uit Gods wezen' (E1p35d). Dat formele essenties 'besloten liggen in Gods attributen' betekent dat ze noodzakelijk volgen uit Gods attributen. Dat geldt niet alleen voor essenties, maar ook voor het actuele bestaan van dingen.

    2) Uit mijn abstract: 'It is argued that the formal essence of a thing is the essence of a thing that formally follows from an attribute. It is not in any sense opposite to the actual essence of a thing. The formal essence is simply the actual essence of a thing that formally follows from an attribute.'
    Zo volgen lichamen formeel uit het attribuut Uitgebreidheid. Lichamen zijn 'formele dingen'. Daarom is de essentie van een lichaam een 'formele essentie'. (NB: het eerste deel van E2p8 betreft ideeën, het tweede deel lichamen)

    Maar de idee dat voor Spinoza de essenties van dingen, dan wel de 'formele essenties' van dingen, eeuwig zijn, is waarschijnlijk onuitroeibaar, zoals uit eerdere discussies op dit blog al bleek. De hele westerse filosofie is een voetnoot bij Plato, schreef een filosoof.



    Ik kan hier natuurlijk niet de volledige argumentatie geven.







    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ja, ik dacht bij die geel gemarkeerde passage aan jou. Goed dat het heeft gewerkt.
    Dank voor je tegenverhaal.
    De filosoof die je aan het slot citeert, is - zoals je wellicht weet - de Engelse filosoof Whitehead.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Overigens verzette ook Mogens Laerke zich tegen de traditionele 'Platoonse' interpretatie van Spinoza. Maar hij hield er aan vast dat essenties van dingen eeuwig zijn. Deze eeuwige essenties zijn in zijn optiek de essenties van zowel de bestaande dingen als van het niet bestaan van die dingen. Curieus. Geheel anders dan de opvatting dat de essenties van dingen net zo aards zijn als het bestaan van dingen.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Stan, je houdt je wat de inhoud betreft op de vlakte. Je goed recht natuurlijk en ook wel op zijn plaats waarschijnlijk. Maar ik denk dat het ook is omdat het kan verhullen dat ook jij vasthoudt aan de onuitroeibare idee dat voor Spinoza de essenties van dingen eeuwig zijn. Spinoza als een herboren Plato.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Je hebt gelijk, Henk, dat ik me op dit punt enigszins terughoudend opstel. Niet omdat ik “vasthoudt aan de onuitroeibare idee dat voor Spinoza de essenties van dingen eeuwig zijn.” Ik ben het helemaal eens met je conclusie van je artikel in TvF van 2017. Alleen leg ik jouw passage daarin – “Zowel voor de essentie als voor het bestaan van dingen geldt dat ze eeuwig zijn in de zin dat ze begrepen zijn in Gods eeuwige natuur, dat wil zeggen, dat ze noodzakelijk volgen uit Gods eeuwige natuur.” – anders dan kennelijk jijzelf uit als een vorm van eeuwig zijn/bestaan. Iets kan ergens alleen maar uitkomen of eruit volgen, als het er op een of andere manier ook al inzit. Ik zie niet "Spinoza als een herboren Plato,” zoals jij enigszins badinerend formuleert: er is bij Spinoza niet een soort Platoonse hemel van ideeën. Maar hij heeft het over een welbepaalde modus van denken die de idee die het wezen van het menselijk lichaam onder het aspect van eeuwigheid uitdrukt en die noodzakelijk eeuwig is (5/23s) en leert met ’t oog daarop twee vormen van “actueel zijn” zoals te lezen in 5/29s: die ideeën “sluiten het eeuwige en oneindige wezen van God in.” Die vorm van ‘actueel zijn’ is – hoe je het wendt of keert - ook een vorm van bestaan (echter niet in de tijd maar in eeuwigheid).

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Je zet me weer behoorlijk aan het denken en studeren, Stan.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Ik heb een wat lange inleiding nodig.
    Spinoza heeft in het tweede deel van Deel V van de Ethica een project. Dat project is: aantonen dat een deel van de menselijke geest eeuwig is. Daarvoor heeft hij nodig 'de essentie van het menselijk lichaam, beschouwd onder een aspect van eeuwigheid'. Het beschouwen van eindige en tijdelijke dingen onder een aspect van eeuwigheid heeft Spinoza geïntroduceerd in deel II. Het betekent: het beschouwen van een ding onder het aspect van zijn eeuwige noodzakelijkheid (2/44c2). Ook de essentie van het lichaam kan worden beschouwd onder het aspect van zijn eeuwige noodzakelijkheid. Nu is er in God noodzakelijk een idee van dit aspect van eeuwige noodzakelijkheid van de essentie van het lichaam (5/22 via 2/3). Dat deze idee 'in God' is, wil niets anders zeggen dan dat zij een idee is in de menselijke geest, en, zoals Spinoza zegt, deel uitmaakt van de essentie van de menselijke geest (5/23)
    In de menselijke geest is dus een idee van de eeuwige noodzakelijkheid van de essentie van het menselijk lichaam. Nu gaat Spinoza verder over deze idee.

    Deze idee, de idee van de eeuwige noodzakelijkheid van de essentie van het lichaam, volgt ZELF met eeuwige noodzakelijkheid uit Gods wezen (1/16) en moet daarom door (via) Gods wezen worden begrepen (een effect moet begrepen worden door zijn oorzaak, 1/a4), daarom sluit deze idee het eeuwige en oneindige wezen van God in (zoals alle ideeën, 2/45).
    Dan vervolgt Spinoza: wat met zekere eeuwige noodzakelijkheid door (via) Gods essentie begrepen wordt (deze idee!), is noodzakelijk IETS (5/29). Dit 'iets', dat, zoals we gezien hebben, behoort tot het wezen van de menselijke geest, is noodzakelijk eeuwig. Voilà. Want, zegt hij, de menselijke geest voor zover idee van het tijdelijk bestaande lichaam, kan alleen dingen beschouwen in relatie tot tijd en duur. Hij kan dingen niet onder het aspect van eeuwigheid beschouwen (5/29d). Daarom moet de menselijke geest, voor zover hij dat wél kan, eeuwig zijn. Dat eeuwige deel van de geest is de idee die de essentie van het lichaam beschouwt onder het aspect van eeuwigheid.
    Dat is de inleiding.
    Waar is de idee, die het wezen van het lichaam beschouwt onder het aspect van eeuwigheid, en die 'iets' is (5/23d), nu idee van? Wat is haar object? Haar object is het aspect van de eeuwige noodzakelijkheid van de essentie van het lichaam, of, zoals Spinoza het zegt (5/29s), het lichaam voor zover het besloten ligt in God en volgt uit de noodzakelijkheid van de goddelijke natuur. Het object van deze idee is het eeuwig noodzakelijke karakter van de essentie van het lichaam. Spinoza noemt dit 'het besloten liggen in God'. En, het is waar, Spinoza zegt ook dat het lichaam in deze zin als actueel kan worden beschouwd. Dus in zekere zin 'bestaat', zegt Stan. Maar dat ben ik niet met hem eens. Het betekent niet dat (de essentie van) het lichaam in zekere zin eeuwig 'bestaat', het betekent dat 'het eeuwig noodzakelijke karakter' van de essentie van het lichaam eeuwig bestaat. Om die idee gaat het. Het lichaam kan als actueel worden beschouwd, in de zin dat de eeuwige noodzakelijkheid van zijn essentie actueel en eeuwig is.
    Wat ook eeuwig is, is de idee van dit eeuwig noodzakelijke karakter van het lichaam. Dat is het eeuwige deel van de menselijke geest.
    Een andere conclusie. Als Spinoza zegt dat het tot de natuur van de Rede behoort om de dingen te zien onder een zeker aspect van eeuwigheid (2/44c2), moet dit betekenen dat de rede en het verstand behoren tot het eeuwige deel van de menselijke geest, ofwel, tot de idee die het wezen van het lichaam beschouwt onder een zeker aspect van eeuwigheid.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Oeps, Henk, daar geef je mij en de eventuele meelezers weer een flinke kluif. Hier moet ik uiteraard eerst eens rustig aan knabbelen. Maar ik kan bij eerste lezing al wel zien dat je er een behoorlijke studie van gemaakt hebt. Aan de slag dus.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Als je de term 'bestaat' wilt gebruiken, zou je wellicht kunnen zeggen: het wezen van een ding bestaat in tijd en duur, de noodzakelijkheid van het wezen bestaat als eeuwig.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Henk, we moeten er samen uitkomen want er zijn kennelijk geen meelezers - althans die reageren niet. Eerst je laatste reactie van 18:49 uur. Uiteraard is in dit verband de term 'bestaan' te gebruiken, maar dat dienen we dan te doen zoals Spinoza in 2/45s toelicht: "Onder bestaan versta ik hier niet de duur [..]; het gaat hier over “de natuur van het bestaan" [de ipsâ naturâ existentiae]. Ik citeer niet alles uit dat scholium, maar wijs alleen op: "het gaat over het bestaan van de afzonderlijke dingen, voor zover zij in God zijn [..] daaruit, uit de eeuwige noodzakelijkheid van Gods natuur, haalt elk ding zijn kracht om in zijn bestaan te volharden." Zeg, uit de natuur van zijn bestaan (het in God zijn, d.i. uit de eeuwige noodzakelijkheid van Gods natuur) haalt elk ding zijn kracht om te bestaan in tijd en duur. Zoals jij schrijft HET WEZEN VAN EEN DING BESTAAT IN TIJD EN DUUR, DE NOODZAKELIJKHEID VAN HET WEZEN BESTAAT ALS EEUWIG kan ik het wel eens zijn, maar ik wil toch nog deze opmerking maken. Het lijkt alsof daar een soort tegenstelling of oppositie geformuleerd wordt; ik wil die weghalen door te zeggen: tot HET WEZEN VAN EEN DING dat BESTAAT IN TIJD EN DUUR, behoort ook (het is er a.h.w. “een deel van”) dat DE NOODZAKELIJKHEID VAN HET WEZEN EEUWIG BESTAAT. Immers, het wezen is nu juist de kracht van waaruit het bestaat (en die uit God komt).

    Dan nu over je reactie van 15:37 uur die ik enige malen heb moeten lezen om hem goed tot mij door te laten dringen en te begrijpen. Ik denk dat ik hem begrijp en vind het bijzonder knap hoe jij zo'n tekst uit je toetsenbord tevoorschijn weet te toveren.
    Ik vind het een knappe – en terechte - vondst dat je voor de uitleg van het dingen beschouwen SUB SPECIE AETERNITATIS dat Spinoza op deze plaatsen in het 5e deel van de Ethica doet, teruggrijpt op de eerste keren dat hij het in het tweede deel gebruikte. Waarna je invult: dat “'het eeuwig noodzakelijke karakter' van de essentie van het lichaam eeuwig bestaat.”
    Ik vind het een knappe vondst, kan hem volgen en kan het er ook mee eens zijn.

    Daarbij kun je verder terug naar 2/8 grijpen, want die stelling is ook hier zeker van toepassing; "Ideae rerum singularium sive modorum non existentium ita debent comprehendi in Dei infinita idea ac rerum singularium sive modorum essentiae formales in Dei attributis continentur." Het 'eeuwig noodzakelijke karakter' van de idee van het lichaam als het nog niet of niet meer in de duur bestaat, moet eeuwig in de oneindige idee van God begrepen zijn, zoals de formele essenties, lees: het 'eeuwig noodzakelijke karakter' van de essenties van de modi in de goddelijke attributen vervat liggen.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Er zijn zeker meelezers en meedenkers. Henk heeft een zorgvuldig opgebouwde redenering opgezet die te volgen is. Bedankt hiervoor.

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Had Spinoza niet dezelfde redenering kunnen opzetten ten aanzien van het bestaan van het menselijk lichaam (Hij maakt nu eenmaal onderscheid tussen het wezen en het bestaan van dingen, 1/25). Men kan het bestaan van het lichaam beschouwen onder een zeker aspect van eeuwigheid, namelijk zijn eeuwige noodzakelijkheid. Daarvan is noodzakelijk een idee in God (2/3), d.w.z., daarvan is een idee in de menselijke geest, ofwel, deze idee maakt deel uit van (het wezen van) de menselijke geest. Vervolgens toont hij aan dat deze idee, die de eeuwige noodzakelijkheid van het bestaan van het lichaam uitdrukt, ofwel dit deel van de menselijke geest, noodzakelijk eeuwig is (zie redenering boven).
    Het bestaan van het lichaam is dan op twee manieren actueel: 1) voor zover het lichaam bestaat op een bepaalde tijd en plaats en 2) voor zover het bestaan van het lichaam besloten ligt in Gods wezen, dat is, noodzakelijk uit Gods wezen volgt.

    Ik wil maar zeggen: er is in dit opzicht geen verschil tussen het wezen en het bestaan van dingen.

    BeantwoordenVerwijderen
  13. En wat 2/8 betreft: in het artikel heb ik uitgelegd waarom Spinoza zich in die uitspraak beperkt tot het wezen van dingen. Direct daarna zegt hij dat 'particuliere dingen' (wezen en bestaan) begrepen zijn in Gods attributen (2/8c) en in 1/35d zegt hij dat 'alles' wat in Gods macht is begrepen moet zijn in zijn wezen.

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Henk, ik wil je hierbij nog eens complimenteren met je heldere toelichtingen die je hier geeft en die ik beschouw als een zinvolle toevoeging aan je artikel die je wellicht t.z.t. kunt gebruiken in de inleiding op je tot een proefschrift te bundelen artikelen.

    Waarom ik 2/8 erbij haalde was, omdat jij met jouw lezing langs een andere weg nog eens duidelijk maakt dat degenen (zoals o.a. Y.Y. Melamed, maar ook A. Matheron en meer scholars) ongelijk hebben als ze Spinoza onder de dingen die (nog) niet bestaan "potentiële" dingen laat bedoelen. "Een Napoleon die de slag bij Waterloo won" (het vaak herhaalde voorbeeld van Melamed in de uitgave van zijn proefschrift) behoort niet tot wat noodzakelijk uit Gods wezen volgt en daarom een eeuwige noodzakelijkheid is. Jij corrigeert hen - en Mogens Laerke.

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Stan,
    Even terzijde een voorbeeld over meelezen en meedenken.

    UIt je blog over ‘Graeme Hunter (Ed.), Spinoza. The Enduring Questions - Essays collected in honour of David Savan (1916-1992) – haal ik bijvoorbeeld het volgende lange citaat:
    “… the strength of Savan's interpretation is that it emphasizes Spinoza's refusal to define eternity in terms of time, without surrendering the mind's individuality. It is the individual self that is the proper subject of the mind's intuitive knowledge of eternity. What thus allows Savan to retain the individuality of the mind is the rapprochement he finds between Spinoza's higher forms of knowledge and the bodily awareness usually associated only with imagination and memory. Intuitive knowledge does not depend on body in the direct way that imagining does. But nor does it completely transcend body. And the indexicality of the mind's exercise of intuitive knowledge, paralleling the indexicality of imagination, ensures that it is our individual selves that we understand as eternal.”

    Met wat Henk over de eeuwigheid construeert in een wat moeilijker doch goed theoretisch onderbouwde analyse in het blog over Sean Winkler, citeer ik het volgende:
    “Een andere conclusie. Als Spinoza zegt dat het tot de natuur van de Rede behoort om de dingen te zien onder een zeker aspect van eeuwigheid (2/44c2), moet dit betekenen dat de rede en het verstand behoren tot het eeuwige deel van de menselijke geest, ofwel, tot de idee die het wezen van het lichaam beschouwt onder een zeker aspect van eeuwigheid.”

    Zonder mij toe te spitsen op hoe we ‘bestaat’ in jullie discussie moeten duiden verbind ik Savan’s
    “it is our individual selves that we understand as eternal” met Henks
    “dat de rede en het verstand behoren tot het eeuwige deel van de menselijke geest”.
    Waarom maak ik die verbinding? Omdat ik een begrip als het ‘individuele zelf’ ook bij andere denkers op die manier spinozistisch kan lezen zonder spiritualistisch te worden.
    En, boeiender, op die manier kan ik zelfs ‘de zuivere en praktische Rede’ (Kant) via ‘ons individuele zelf’ (Spinoza / Savan) verbinden met het ‘transcendentale subject’ (Kant / Lacan). Hoe me dat lukt zal je wel ontgaan maar dat maakt nu niet uit.

    Dit alles alleen om aan te geven dat “want er zijn kennelijk geen meelezers - althans die reageren niet” niet klopt voorzover dat er wel degelijk meelezers zijn. Meer nog, zij (ik) hebben veel aan wat er geschreven wordt maar vinden het daarom niet noodzakelijk er inhoudelijk op in te gaan.

    (Trouwens veel van wat jullie schrijven op het blog gebruik ik liever om Spinoza te verbreden naar hedendaagse denkers. Dit onder het motto van Spinoza om in alles het goede te zien.)

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ed, prima wat je hier schrijft, maar waar vind je bij Spinoza het motto om in alles het goede te zien? Ik herken dat niet, integendeel.

      Verwijderen
    2. In E5, 10.
      Ongeveer in het midden van de tekst staat: “Men bedenke ook dat wij bij het ordenen van onze gedachten en voorstellingen steeds moeten letten op wat er goeds in ieder ding steekt, opdat wij steeds door een aandoening van Blijheid tot handelen worden gedreven.”

      Verwijderen
  16. Voortreffelijk Ed, je hebt me mooi in m'n hemd gezet. Goed dat je me nog eens de dogmata vitae van 5/10s inpepert (ik dacht dat je een eigen omzetting van "bene agere et laetari" had gemaakt).

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ach, ik wou je niet in je hemd zetten of iets inpeperen. Soms volg ik Spinoza letterlijk hoor! Ha ha.
      Af en toe hebben wij wel eens een woordenwisseling of meningsverschil maar ik lees je blog dagelijks. En het “bene agere et laetari” bracht me zomaar bij een blog van je van 28-11-2010.
      (Maar inderdaad, ik maak van Spinoza vaak een eigen omzetting in goedwillige verbinding met andere filosofen.)

      Verwijderen
    2. Leuk dat je op dat blog wijst, waar ik eens flink voor ben gaan zitten - had het lang niet meer gelezen - interessant dat weer eens te doen.

      http://blog.despinoza.nl/log/bene-agere-et-laetari.html

      Verwijderen