Pagina's

vrijdag 30 augustus 2019

B.J.H. Ovink (1862 - 1944), neokantiaan en christen, verklaarde #Spinoza „zeker geen atheïst" [1]



Prof. dr. B.J.H. Ovink
Mijn zoektocht voor het blog van eergisteren over Julius de Boer naar een bespreking van zijn boekje Spinoza in het Tijdschrift voor Wijsbegeerte die niet te vinden was, deed mij wel stuiten op de bespreking door Willem Meijer van het Spinoza—boekje van B.J.H. Ovink.
Na (of misschien tegelijk met) de serie Groote Denkers, gaf de Hollandia-drukkerij te Baarn ook een reeks uit “Onze groote Mannen”, waarin een boekje over Spinoza door prof. dr. B.H.J. Ovink was opgenomen – zijn voorletters in deze advertentie abusievelijk verwisseld:
 




 


 




Ook van deze Ovink bestaat geen Wikipedia-pagina, en ook de DBNL-pagina over hem geeft geen biografische informatie, maar er is voldoende over hem te vinden, zoals in Delpher het linker bericht.

Hij was vanaf 2 juni 1913 aan de universiteit van Utrecht gewoon hoogleraar in de geschiedenis der wijsbegeerte, de logica, de metafysica, de zielkunde en vanaf 1 september 1923 gewoon hoogleraar in de theoretische wijsbegeerte, de geschiedenis der wijsbegeerte, de psychologie, met uitzondering van de empirische psychologie [cf. Catalogus Professorum Academiae Rheno-Trajectinae].


 


Voor ik overga naar zijn Spinozaboekje en de al vermelde recensie ervan door Wim Meijer, breng ik eerst twee getuigenissen van studenten van hem, die meer over hem doen weten.

Cornelia Johanna Vogel (1905-1986), die zijn studente was, schreef na zijn dood: 'B.J.H. Ovink. Zijn wetenschappelijke en persoonlijke beteekenis', in De Gids, jaargang 109 (1946), nr4, 31-45 [cf. DBNL]. In de Proloog op

Cornelia Johanna Vogel, Getuigenis van Gods genade: autobiografie, 1905-1929. Onder redactie van J. de Bruijn & G. Puchinger [Uitgeverij Verloren, 2002, books.google] putten de redacteuren daaruit, waar zij over haar schreven:

De meeste indruk maakte echter de classicus en filosoof B.J.H. Ovink, wiens Overzicht der Grieksche wijsbegeerte zij reeds in de tweede klas van het gymnasium had gelezen. Ovink was sinds 1913 hoogleraar in de theoretische wijsbegeerte en de geschiedenis der wijsbegeerte. Als groot kenner van Plato én Kant gaf hij college over Plato's ideeënleer op een wijze, 'die door Kant heen leidt tot een verdiept inzicht in de kenkritische betekenis der platonische idee, zonder daarom het metafysisch karakter daarvan als transcendente werkelijkheid aan te tasten', zoals zij later in een aan Ovink gewijd artikel zou schrijven. Niet minder verrassend voor Cornelia was dat hij op college uitkwam voor zijn christelijke overtuiging en met grote eerbied over God sprak. Ook om die reden behoorden Ovinks colleges tot de beste herinneringen van haar leven, schreef zij in hetzelfde artikel: `Ovink heeft op de leerstoel in de wijsbegeerte te Utrecht iets van een profetengestalte gehad. In al zijn onderricht, geschreven en gesproken, hield hij niet op met indrukwekkende eentonigheid steeds weer hetzelfde te herhalen: gemakkelijke zekerheden los te maken, het denken te wijzen naar zijn grens, de hoogmoed der speculatieve rede te vernietigen; en daarmee, zijn hoorders tot het besef brengend van de volstrekte armoede van de menselijke geest, wekte hij bij hen die dieper zochten die felle honger naar de gemeenschap met de eeuwige, absolute Werkelijkheid, wier heerlijkheid door Plato van verre is beseft, maar waaraan, zoals hij zelf een enkele keer kon zeggen met een uiterst sober woord, een zondig mens niet anders deel kan krijgen dan door Christus.
Na enige tijd kwam Cornelia in persoonlijk contact met Ovink, die weliswaar sceptisch stond tegenover haar mystieke neigingen, maar als erudiet christen tevens in staat was richting te geven aan haar 'wilde zoeken'. Hij wees haar op theologische lectuur, die licht zou kunnen brengen in de religieuze vragen die zij hem stelde, zoals de kerkgeschiedenis van Rudolf Sohm, Das Heilige van Rudolf Otto en Das Wesen des evangelischen Cbristentums van Karl Heim. Een boek dat grote weerstanden bij haar opwekte was Erlebnis, Erkenntnis und Glaube van Emil Brunner: 'In dat boek werden Erlebnis en Erkenntnis gesteld tegenover Glaube, en werd mystieke ervaring als een soort pseudo-religiositeit gekwalificeerd, wat niet in een voorbereidende lijn naar het geloof werd geplaatst, maar er tegenover werd gesteld. […]
In haar autobiografie schrijft Cornelia de Vogel dat haar leermeester Ovink de eerste was 'die mij in grote ernst naar Christus wees'. Zij is hem daar altijd dankbaar voor gebleven. Hoewel zij het betreurde dat hij de laatste jaren van zijn leven geen troost meer kon vinden in het christelijk geloof, bleef zij hem onder haar hoogleraren herdenken als een man 'in wie ik meer dan anderen steeds de christen zag'. Na zijn dood typeerde zij hem in haar in 1946 verschenen boek Ecclesia Catholica zelfs als 'onze goede vader Ovink, die weliswaar het irrationeel karakter van het christelijk geloof verdedigde, maar overigens een vroom man was'.

Een tweede getuigenis over B.J.H. Ovink - van heel ander kaliber - is te vinden in:
A.B. van Berkel, Dr. Tobie Goedewaagen (1895-1980): een leven lang nationaal-socialist [Proefschrift. Univ. van Amsterdam, 2012 –cf. PDF]. Goedewaagen promoveerde cum laude bij Ovink. Daar lezen we (verwijzingen weggelaten]



Prof.dr. B.J.H. Ovink (1862-1944) was in 1913 benoemd tot de enige hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Universiteit van Utrecht. Zijn denken bewoog zich om Plato en Kant en was aanvankelijk georiënteerd op de Marburger School van het neokantianisme. Filosofie was voor Ovink 'bloote kenniscritiek', die aan geen ethische, religieuze of esthetische eisen hoefde te voldoen; een wijsgeer hoefde alleen te zoeken en de juiste vragen te stellen, maar het vinden kwam hem niet toe. Kenmerkend voor Ovinks denken was dat hij altijd op de beperktheid van het menselijk kennen bleef wijzen: kennis is slechts menselijke kennis, voortgebracht door de menselijke rede en oneindig ver van Gods absolute kennis. Ovink was een godsdienstige man met grote eerbied voor de religie en in de loop van de jaren twintig zorgde de verwerping van godsdientsfilosofische denkbeelden door de Marburger neokantianen ervoor dat hij meer en meer in de richting van de dialectische theologie ging denken. Goedewaagen zou bij Ovink afstuderen én promoveren, maar geïnspireerd raakte hij naar eigen zeggen nooit door de droge, weinig oorspronkelijke' denkwijze van zijn leermeester. Daarmee lijkt Goedewaagen post festum te reageren en op hautaine wijze tekort te doen aan Ovinks invloed op zijn filosofische werk. Want niet alleen leerde hij van Ovink de filosofische methodiek van het criticisme, het beginsel van denken en vooral zijn oriëntatie op Plato en Kant, maar ook zou hij, met Ovink als beschermheer, een belangrijke rol spelen in het filosofische leven van de jaren twintig. [cf. archive.org]

En passant verwijs ik ook naar het proefschrift van Derk Venema, Rechters in oorlogstijd. De confrontatie van de Nederlandse rechterlijke macht met nationaal-socialisme en bezetting [Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen, 2007 - PDF] die schrijft:
"Een hegeliaan die doorgedrongen is tot een zeer hoge post in het bezettingsbestuur
was Tobie Goedewaagen (1895-1980).99 Goedewaagen was in 1923 cum laude gepromoveerd op het proefschrift De logische rechtvaardiging der zedelijkheid bij Fichte, Schelling en Hegel bij B.J.H. Ovink (1862-1944), die later eveneens tot de NSB toetrad. (verwijzing 100: Volk en Vaderland 18 december 1933, p. 7.). Ik ervoer dit als een nogal schokkende mededeling, waarvan ik de betekenis niet kon evalueren daar ik bij Delpher geen toegang kan krijgen tot Volk en Vaderland.



Ik geef zulke lange citaten, daar het de achtergrond biedt die doet begrijpen, hoeveel moeite religieus gelovige mensen uiteindelijk met Spinoza hebben. Ovink schreef, zoals al gezegd, een boekje over Spinoza:




Dr. B.J.H. Ovink, Spinoza. Baarn: Hollandia Drukkerij, 1914 [(Onze groote mannen; Serie I, no. 5) - 48 pagina’s [het staat gedigitaliseerd in Delpher]
Een bespreking door Willem Meijer verscheen hetzelfde jaar in het Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 8e jg. (1914), pp. 71-75. Ik breng die in een volgend blog.
Hetgeen in die recensie is te lezen is voor mij aanleiding om hier enige pagina's uit Ovink's Spinozaboekje binnen te halen. 















In een volgend blog volgt, zoals gezegd, de bespreking door Willem Meijer.
 
 



 




 






 






 
 

1 opmerking: