Willy Schuermans heeft in vier afleveringen op zijn weblog Spinoza
Kring Lier, een vertaling gebracht van het Nawoord dat Arthur Liebert aan zijn Spinoza-Brevier dat in 1912 in
Berlijn werd gepubliceerd , toevoegde (1). Arthur
Liebert was een neokantiaan met een warm hart voor Spinoza, schrijft Schuermans
In het blog dat ik 03-01-2013 over Arthur Liebert en zijn Spinoza
Brevier schreef had ik een link naar de tweede editie van 1918. Daarin en in de
derde editie van 1933 was geen sprake meer van een Nawoord (daarin werd alles
wat Liebert te zeggen had blijkbaar in de Inleiding gezegd).
Zijn Nawoord vond Schuermans (en ik met hem) “nog steeds het
lezen waard hoewel Lieberts Duitse tekst hier en daar zinnen bevat die je drie
maal moet lezen om je weg te vinden…. 'een ware volgeling van Kant maar geen
poëet' (naar Pushkin).
Ik vind het niettemin de moeite om dit vergeten Spinoza-nawoord opnieuw onder de aandacht te brengen van mijn lezers.” En ik van de mijne... Daarom neem ik het hier onder als één tekst over. Zie hier de links naar Schuermans blogs: 1, 2, 3, 4.
Ik vind het niettemin de moeite om dit vergeten Spinoza-nawoord opnieuw onder de aandacht te brengen van mijn lezers.” En ik van de mijne... Daarom neem ik het hier onder als één tekst over. Zie hier de links naar Schuermans blogs: 1, 2, 3, 4.
Arthur Liebert
In de wereld van grote filosofische wereldbeschouwingen vertegenwoordigt de filosofie van Spinoza metafysische heimwee en een soort metafysische zucht naar kennis. Hoe zeer men ook Spinoza bewonderen kan als systeemfilosoof, hoe hoog men ook zijn prestaties op afzonderlijke gebieden, op het vlak van psychologie, psychofysica, antropologie, staatsleer, bijbelkritiek enz. waarderen kan: diepzinniger, beslissender, invloedrijker en meer karakteristiek dan dit alles zijn de grote concepten en gezichtspunten die zijn geest hanteert om te proberen de problemen van de wereld en het leven meester te worden. Zijn stellingname tegenover die vragen en zijn behandeling ervan hebben een klassieke waarde verworven. Op die wijze eert de geschiedenis in Spinoza een van zijn grote leraren en opvoeders.
Die betekenis wortelt in de volkomen unieke factuur van zijn filosofie. Deze is immers samengesteld uit wetenschap en rationele kritiek enerzijds, uit religieuze belevenissen, zedelijke eisen en waardebepalingen anderzijds. Zij wil alle kennis in natuur en geschiedenis en alle waarden van het bestaan onderwerpen aan een fundamenteel onderzoek en al wat met het verstand in tegenstrijd is en daardoor de weg naar de toekomst blokkeert, ontmaskeren en vernietigen. Zo initieert Spinoza in samenhang met Descartes, Francis Bacon en Hobbes die buitengewone beweging van de Verlichting, die Kant kenschetste als volgt: ‘Verlichting is het uitreden van de Mens uit zijn onmondigheid waarvoor hij zelf schuld draagt (2).’
Uit de onvooringenomen teruggang naar de natuurlijke ordening van de dingen zal vorm gegeven worden aan een natuurlijk systeem van het leven en zal de plaats onderzocht worden die het individu met zijn wensen en prestaties noodzakelijk in deze orde inneemt. Het onderzoek en opbouwen van dit systeem is geenszins zaak van empirische ervaring en waarneming. Ook het rekening houden met overlevering, gewoonten en conventie is hiervoor een hinderpaal. We komen alleen nader tot ons doel als we het verstand volgen, onze kennis daarop steunen en vanaf dit fundament verder werken om het leven opnieuw vorm te geven. Deze kennis van natuur en mens geldt voor Spinoza als de enige rechtmatige voorwaarde om de plaats van het leven te midden van de werkelijkheid, om zijn opgave en doel te bepalen en om de middelen te ontdekken om dit doel te bereiken.
Ware kennis maakt de blik vrij voor de kennis omtrent ware goederen en grondvest de moed om die te bereiken. Daaruit volgt dat Spinoza’s filosofie in haar geheel zich ten slotte toch op theologische gedachten oriënteert, hoewel ze zich zo krachtdadig voordoet als zuiver onderzoek en in de mathematische wijze van onderzoeken haar methodisch voorbeeld ziet: ze is geen wereldvreemde speculatie hoezeer ze er ook de schijn van heeft. Ze wil het leven aan deze zijde dienen en het bevrijden van de versplintering van individuele, elkaar tegensprekende belangenkringen; het terugvoeren naar eenheid en eendrachtig handelen, weg uit de wereld van duistere instincten en wisselende begeerten; het terugvoeren naar een gesloten en zinvol verstandige zelfbestemming, met andere woorden: naar de autonomie van het zedelijk-religieuze verstand boven de passies.
Wat ook de filosoof in rustige ontleding en onopzettelijke meditatie ontwikkelt, dat mondt vaak uit in een diep ernstige leer, ja zelf in een preek en zal het ideaal van een eenstemmige, meer doelgerichte positief-praktische levenskunst ingang en werkelijkheid verlenen.
Toch onderkennen we vandaag waar de grenzen liggen van zijn filosofie. Het valt ons op hoe abstract en rationalistisch haar oordelen zijn over historische scheppingen en organisaties. Ze streeft er niet zozeer naar die in hun historische bepaaldheid en veelvuldigheid te erkennen, maar ze veeleer vanuit een rationeel standpunt a priori en uniform te construeren en te beoordelen. We voelen de eenzijdigheid van een wijze van beschouwen die alleen het algemene, het geheel, de wereldsubstantie recht doet, maar de betekenis van de individualiteit, de monade die op eigen initiatief werkt, bewust buiten beschouwing laat. Ze miskent de onmisbaarheid ervan voor alle historisch leven, ze heeft oog noch waardering voor de volheid van en de waarde voor individuele scheppingen, maar laat fundamenteel al het individuele in het geheel, in het Al, opgaan en verdwijnen. Dat aan de gedachte van de autonome ontwikkeling, aan de entelechie, geen stelling, geen behandeling geen fundering gewijd is, ja zelfs met de vooropstellingen van het systeem in tegenspraak is, is een niet onbelangrijke zwakheid ervan.
Globaal genomen bewegen zich de verdiensten van Spinoza op filosofisch-wetenschappelijk vlak in een filosofische richting die zowel inzake haar mathematisch-mechanistische wijze van denken als in haar metafysische vormgeving, achteraf veel afwijzing kende of op zijn minst verregaande verbeteringen en aanvullingen onderging. Tenslotte nog dit: Spinoza’s polemiek tegen bepaalde kerkelijk-confessionele standpunten, bepaald door eigentijdse interesse, of tegen bepaalde politieke theorieën heeft goeddeels voor ons haar actualiteit verloren, ongeacht haar onweerstaanbare, messcherpe logica. Het is hier niet de plek om dieper in te gaan op al deze dingen waarvoor Spinoza opkwam vaak als baanbeker en voorvechter van de moderne opvatting geworden is.
Wij bezitten en genieten nu in rustige vanzelfsprekendheid veel van wat die knappe en onverschrokken geest als noodzakelijk aanwees en dat vaak zonder te weten aan wie we dat te danken hebben. Hoeveel sporen van Spinoza’s werk zijn er niet zichtbaar in de opbouw en ontwikkeling van onze historische beschaving.
Als zijn filosofie toch onverminderd zijn faam behoudt dan ligt de oorzaak daarvan zonder twijfel allereerst in de natuurlijkheid en de kracht van zijn praktische moraalfilosofie en in de eenvoud en de grootsheid van het wereldbeeld die ze al fresco in geweldige penseelstreken schildert.
Brede kringen van gevormden, ik verwijs o.a. naar de vrijmetselarij, onderkennen ook vandaag nog in fundamentele bepalingen en kenmerken van het Spinozisme, de onbeperkt geldige uitdrukking van een op wetenschappelijke kennis en geestelijke vrijheid gegrondveste idealistisch-monistische wereldbeschouwing.
Deze wereldbeschouwing wil afstand nemen van alle transcendente leerstelsels die betrekking hebben op de andere kant der dingen. Ze poneert de immanentie van God, ze poneert de eenheid van de wereld, ze erkent alleen wat positief bepaald kan worden en wat zich uit de noodzakelijke ordening en eenheid der dingen laat afleiden. Alleen dat geldt haar als realiteit en alleen die realiteit is het goede, het volmaakte, het goddelijke. Wat in deze pantheïstische wereldbeschouwing aan levensregels verborgen ligt en eruit voortkomt, dat geldt voor velen, voor zeer velen als onvoorwaardelijk bindend voorschrift en als betrouwbare richtlijn in de strijd tegen alle nood en druk van het leven.
Welke is de psychologische voorwaarde en basis van die verbazingwekkend diepe en brede invloed, die de filosofie van Spinoza als systeem van wereldbeschouwing en levenswandel op de ontwikkeling van de zedelijk-religieuze vorming kon uitoefenen? We stellen daarmee over die filosofie, lijkt mij, een van de meest doorslaggevende vragen. Want er moet in haar toch een dergelijke stand van zaken duidelijk worden, ze moet zich toch op een dergelijke psychologische wezensaard baseren om die genoemde invloed, of men die nu goedkeurt of betreurt, te begrijpen vanuit een of andere diepere grondslag. Die grondslag zou ik niet in de eerste plaats willen zien, als reeds gezegd, in haar wetenschappelijke verdiensten. De opvoedkundige waarde en de vaak reformatorische werking van die filosofie schijnen mij eerder te wortelen in een andere omstandigheid.
Ik zie die grondslag in haar bijzondere psychologische structuur, in de natuurlijkheid en diepte, in de directheid en in de rijkdom van de belevenis die aan de basis ligt van al die filosofische uiteenzettingen, die een directe houvast geven en zekerheid, die stoelt op de kracht van kunstzinnige intuïtie.
In Spinoza’s filosofie cirkelen energieën, die, hoezeer ze ook vragen om logische verheldering en verklaring, zich daarin geenszins uitputten of haar wezenskenmerken tonen. Alle conceptuele rede richt zich tot het verstand en verlangt goedkeuring en erkenning. Dieper, directer, persoonlijk dwingender is instemming die gefundeerd is op een gemeenschappelijk levensgevoel en een identieke innerlijke cultuur.
Omdat Spinoza’s filosofie teruggaat op een dergelijke omvattende belevenis, gemeen aan alle tijden en geslachten, op een belevenis die als het ware voor alle mensen van betekenis is, omdat in haar een universele geestelijke habitus zich laat gelden, die alle vereenzaming en afzondering van het individu overstijgt, omdat de wijze waarop Spinoza in zichzelf de werkelijkheid beleeft, door ontelbaren op directe wijze ervaren wordt als een exemplarische uitbeelding, als een type-belevenis, precies daarom kreeg zijn filosofie een zo sterke historische betekenis en is ze een factor in de ontwikkeling kunnen worden.
De meest algemene verbanden die het wezen vade mens uitmaken, de meest algemene opvattingen en voorstellingen over God en de wereld komen in haar tot uiting. Zijn filosofie is de uitdrukking van een grote belijdenis en elk van haar delen is er een uitvloeisel van. Of men nu nagaat hoe Spinoza het probleem van het zijn aanpakt en erover besluit, of men zich richt op zijn leer van de substantiële eenheid van de natuur, die al het individuele in zich sluit en die uitsluitend het karakter van zelfstandigheid en wereldoorzakelijkheid omvat, of men bestudeert wat hij leert over de opgave en de plek van de mens in het geheel van de werkelijkheid, of men nu zijn inzichten volgt over de dingen van het leven: overal, ja overal ontmoet men de neerslag van een denken, opgewonden en bewogen tot in het diepste.
Het hele systeem wortelt wezenlijk in diepe vroomheid, in een zedelijk-religieuze geloof. De impulsen die hieruit voortkomen kunnen tot in hun bijzonderheden worden nagegaan. Als dus in het begin gesteld werd dat Spinoza alle verbetering en voortgang afhankelijk maakt van verstandelijke kennis, dan blijkt, hoe meer men in zijn gedachten doordringt, dat die kennis vervuld is van religieus leven, van diep enthousiasme en geloof, die tot uitdrukking komen en gedragen worden door de gedachte over de Liefde tot God.
Het is dat geloof dat op een meer oorspronkelijke wijze dan de mathematisch- deductieve bewijsvoering dat doet en kan, de eenheid en de samenhang van de gedachten fundeert en bewaart. Niet zelden lijken inwendige krachten en uitbarstingen van filosofische affecten die starre, ijskoude vorm te doorbreken: meer ingehouden stijl, belerende beschouwing en onderzoek veranderen dan in de diepzinnige toon en het levendig gebaar van de prediker.
Weliswaar rekent Spinoza, die als eerste de menselijke dwaasheden en affecten op basis van een natuurwetenschappelijke analyse in hun optreden en hun onderlinge samenhang duidt, het zich tot een verdienste om ze dus als iets onvermijdelijks te hebben behandeld, in plaats van ze, zoals het gewoonlijk gebeurt, erom te lachen of erover te treuren, ze te bespotten of te minachten.
Maar zelfs hem komen woorden van gepassioneerde verontwaardiging en toornige opwinding over de lippen. Waar bestaat er dan wel een grote leermeester van de mensheid, waar een baanbreker voor nieuwe mogelijkheden en nieuwe stadia van de zedelijke cultuur, die ook niet af en toe de gesel van de ironie hanteert of afziet van verwijt en donderpreek?
De renaissance die de filosofie van Spinoza in de 18de eeuw beleefde en die begint met dat gedenkwaardige gesprek dat Friedrich Heinrich Jacobi en Lessing in 1780 voerden, berust wel degelijk op die net ontwikkelde psychologische momenten. Die renaissance werd niet in de eerste plaats bepaald door de kracht en de gemeenschappelijke grond van wetenschappelijke kennis, niet door navolging van theorieën en leerstellingen. Wat Goethe, Lessing uitgezonderd, en dan verder Schelling en Schleiermacher tot Spinoza bracht (Jacobi was wel een bewonderaar maar allesbehalve zijn aanhanger), is gebaseerd op de aantrekkingskracht en de indruk die het levensgevoel, opduikend uit die gesloten leer, uitoefende op die hem zo nauw verwante naturen.
Tenslotte:: al die metafysische stellingen over de eenheid van de wereld, of ze nu uitgesproken materialistisch, of uitgesproken spiritualistisch zijn, of finaal een opstap naar het pantheïsme, wortelen niet in objectief-geldige en wetenschappelijke beschouwingen, maar wel op geloofsovertuigingen die steunen op het wils-en gevoelsleven.
Om die in zich op te nemen en verder te zetten, is er altijd een gemeenschappelijk levensgevoel nodig. Deze gemeenschap, deze spirituele samenhang vormt de basis van waaruit Goethe de Ethica van Spinoza zo in zich kon opnemen dat, als hij schrijft, ‘het leek alsof hier een groot en vrij uitzicht over de zinnelijke en zedelijke wereld opdook’. Voor hem diende Spinoza niet eerst het pantheïsme uitvoerig uit te leggen en te staven. Hij vatte met intuïtieve zekerheid wat met zijn wezen verwant was. Dit verband met de filosoof doorziet Goethe in alle helderheid. Hij noemt het een diepe hem aangeboren wijze van beschouwen die hem onverbrekelijk leerde God in de natuur en de natuur in God te zien.
Men kan dus wel stellen dat het de pantheïstisch gestemde religiositeit is waardoor Spinoza de harten van zo velen van de besten veroverde en in dewelke vele van de besten de diepste grond van zijn denken erkenden.
‘Offer samen met mij eerbiedig’, roept de zo diep religieuze Schleiermachte uit in zijn Rede over de religie (1799), ‘een lok van de haartooi van de heilige, uitgebannen Spinoza. Doordrongen was hij van de hoge wereldgeest, het oneindige was zijn begin en zijn einde, het universum zijn enige en eeuwige liefde. In heilige onschuld en diepe nederigheid spiegelde hij zich in de eeuwige wereld en zag zichzelf ook weerspiegeld in haar beminnelijke spiegel. Vervuld was hij van religie en overvol van heilige geest. Daarom ook staat hij alleen en is hij ongeëvenaard, Meester in zijn Kunst, maar verheven boven het profane gild, zonder discipelen en zonder burgerrecht.’
______________
(1) Spinoza-brevier. Zusammengestellt und mit einem Nachwort versehen von Dr. Arthur Liebert, Berlin, 1912, blz. 173.
(2) ‘Aufklärung ist der Ausgang des Menschen aus seiner
selbstverschuldeten Unmündigkeit.’
Stan,
BeantwoordenVerwijderenAls ik volgende delen uit de tekst achter elkaar zet heeft Arthur Liebert toch ook duidelijk ernstige kantbemerkingen bij Spinoza.
(…) “We voelen de eenzijdigheid van een wijze van beschouwen die alleen het algemene, het geheel, de wereldsubstantie recht doet, maar de betekenis van de individualiteit, de monade die op eigen initiatief werkt, bewust buiten beschouwing laat.”
(…) “Dat aan de gedachte van de autonome ontwikkeling, aan de entelechie, geen stelling, geen behandeling geen fundering gewijd is, ja zelfs met de vooropstellingen van het systeem in tegenspraak is, is een niet onbelangrijke zwakheid ervan.”
Een belangrijke zwakheid duidt Liebert.
(...) “Globaal genomen bewegen zich de verdiensten van Spinoza op filosofisch-wetenschappelijk vlak in een filosofische richting die zowel inzake haar mathematisch-mechanistische wijze van denken als in haar metafysische vormgeving, achteraf veel afwijzing kende of op zijn minst verregaande verbeteringen en aanvullingen onderging.”
Wat zou Liebert met verregaande verbeteringen en aanvullingen bedoelen?
(…) “In Spinoza’s filosofie cirkelen energieën, die, hoezeer ze ook vragen om logische verheldering en verklaring, zich daarin geenszins uitputten of haar wezenskenmerken tonen. Alle conceptuele rede richt zich tot het verstand en verlangt goedkeuring en erkenning. Dieper, directer, persoonlijk dwingender is instemming die gefundeerd is op een gemeenschappelijk levensgevoel en een identieke innerlijke cultuur.”
De conceptuele rede verlangt veeleer goedkeuring en erkenning in plaats van logische verheldering en verklaring schrijft Liebert. Tevens is instemming gefundeerd op een levensgevoel en bereikbaar voor gelijkgestemden vooral belangrijk. Waar is Spinoza’s ratio naartoe?
(…) “Het is dat geloof dat op een meer oorspronkelijke wijze dan de mathematisch-deductieve bewijsvoering dat doet en kan, de eenheid en de samenhang van de gedachten fundeert en bewaart. Tenslotte: al die metafysische stellingen over de eenheid van de wereld, of ze nu uitgesproken materialistisch, of uitgesproken spiritualistisch zijn, of finaal een opstap naar het pantheïsme, wortelen niet in objectief-geldige en wetenschappelijke beschouwingen, maar wel op geloofsovertuigingen die steunen op het wils-en gevoelsleven.”
Geloof gesteund op wils-en gevoelsleven fundeert de samenhang van Spinoza’s filosofie?!
Stan, wat vind je van Lieberts opmerkingen?
Je hebt grondig gelezen, Ed. En je hebt in zekere zin gelijk...
BeantwoordenVerwijderenDat ik een tekst voorschotel als nog steeds interessant, wil niet zeggen dat ik het met alles eens ben. Vergeet niet: het gaat om een tekst uit 1912, toen Spinoza nog erg vanuit Hegel (of ook Kant) werd gelezen.
Met de meeste van Lieberts bemerkingen heb ik niet echt moeite. Zijn "gelijk" kun je aflezen aan de nog steeds gehouden discussies en Spinoza-studies die alle kanten opgaan.
Blijft staan wat ik gisteren in mijn laatste reactie bij Henk Keizers artikel schreef: "Ein groβer Mann verdammt die Menschen dazu, ihn zu explizieren." [Hegel]
Spinoza ist ein solcher Denker, der zur Interpretation zwingt.
Meer nog en iets moeilijker, niet alleen “Ein groβer Mann”, maar ieder moet zich, voor zichzelf zien te verklaren en te begrijpen. En dat gaat wonderwel via de verklaring van anderen.
BeantwoordenVerwijderen