In de kleine serie met literatuur over Hegels Spinoza, die ik eergisteren begonnen ben, breng ik vandaag een tekst uit
Herman
Berger schrijft in zijn 4e hoofdstuk over
Spinoza bij Hegel:
“Om
aan Spinoza recht te doen moeten we hem niet beperken tot het 1ste Deel van
zijn Ethica. Dat is overigens vaker
gedaan en het prototype van die beperking is de kritiek van Hegel. Niet dat het
hem aan waardering voor Spinoza ontbrak, getuige de fameuze zin: ‘Spinoza is
het hoogtepunt van de moderne filosofie: óf spinozisme óf geen filosofie.’ Een
tweede fameuze zin begint met een lofprijzing, maar eindigt met de kern van
Hegels kritiek: ‘Als je begint met filosoferen, moet je eerst spinozist zijn.
De ziel moet zich baden in deze ether van de zuivere substantie waarin alles
wat men voor waar had gehouden, ten onder is gegaan. Het is deze negatie van al
het bijzondere waar iedere filosoof aan toe gekomen moet zijn; het is de
bevrijding van de geest en haar absolute fundament.’ De kritiek die hier
zachtjes vernomen kan worden, is dat ‘negatie van het bijzondere’ twee
betekenissen heeft en dat Spinoza voor de verkeerde gekozen heeft. Hij zou het
bijzondere in het algemene ‘opheffen’, en daar zou Hegel het mee eens kunnen
zijn, maar ‘opheffen’ is voor Hegel een vorm van bewaren, terwijl het voor
Spinoza een vorm van verdwijnen zou zijn. Spinoza zou het bijzondere op zo’n
manier opheffen dat het in feite verdwijnt, meent Hegel. Het bijzondere zou bij
Spinoza in feite vervallen. Dat noemt Hegel ‘akosmisme’, zeg: wereldvernietiging.
En waarom moest Spinoza tot die foutieve opstelling komen? Omdat hij, zegt
Hegel, geen onderscheid maakt tussen de twee hogere kenvermogens van de mens,
de rede en de Vernunft. De rede abstraheert het algemene uit het bijzondere en
laat dat bijzondere achter zonder er ooit nog naar om te kijken. De Vernunft is
integendeel de instantie die het algemene en het bijzondere met elkaar tot een
hoger niveau verenigt, en die dat zo vaak herhaalt tot ze tenslotte aankomt bij
de Absolute geest waarin alles én verloren én gewonnen is.
De
kritiek van Hegel is onrechtvaardig, zoals iedereen zal opmerken. Maar ze heeft
enig recht als je de lezing beperkt tot het 1ste Deel van de Ethica. Hegel
heeft Spinoza gelezen vanuit zijn eigen filosofie en daarmee aan Spinoza
onrecht gedaan.” [p. 54/55]
De
Hegel-citaten zijn uit G.W.F. Hegel, Vorlesungen
über die Geschichte der Philosophie, in: Werke in zwanzig Bänden, Band 20,
Suhrkamp Verlag 1971, blz. 161-197
Geen opmerkingen:
Een reactie posten