Er is alle
reden om nog eens terug te komen op het artikel van dr. Albert Gootjes waarop
ik in het blog van gisteren wees. Het is een zeer boeiend stuk. Je
staat ervan te kijken hoeveel snippers informatie er uit allerlei
correspondenties konden worden opgediept, waardoor die reis iets minder "mysterieus" lijkt.
Zijn reconstructie
– die ik hier niet samenvat, maar waarvoor ik naar het artikel zelf verwijs - geeft
hem de mogelijkheid om een andere reden te opperen waarom Spinoza besloot om in
de zomer van 1673 naar Utrecht te reizen en daar zo’n drie weken te blijven. Tot
heden werd meestal aangenomen dat het om een politieke missie ging, zonder dat
duidelijk werd om wat voor missie het dan zou zijn gegaan. De enige aanleiding
voor deze veronderstelling is de mededeling van Johannes Colerus in zijn “Korte, dog waaragtige levens-beschrijving, van Benedictus de Spinosa:”
“Van Utregt wedergekeert, had hy byna het graauw op den hals
gekregen, 't welk hem voor een Spion aanzag, en mompelde als of hy met de
Franschen over Staats en Landzaken Correspondeerde. De Huisheer hierover zeer
bedugt zynde, en vrezende, dat men hem met gewelt in zyn huis mogt vallen, om
Spinoza te zoeken, vertrooste hy hem zeggende: Weest daar niet bekommert om, ik
ben onschuldig, en daar zyn veele onder de Grooten, die wel weeten waarom ik
naar Utregt ben geweest; zoo haast als gy maar eenigen overlast aan uw deur
verneemt, zoo zal ik tot de menschen uitgaan, al zoudense met my handelen, als
met de goede Heeren de Witten. Ik ben een opregt Republiquain, en 't beste van
dezelve is myn oogmerk.”
Volgens
Gootjes kan dit heel goed slaan op de mogelijkheid dat voor Spinoza voor die reis een paspoort
namens de prins van Oranje geregeld was. Hij acht het “volstrekt
onwaarschijnlijk dat Spinoza een diplomatieke missie van enige betekenis heeft
ondernomen, omdat een dergelijke missie had moeten komen van degenen die aan de
Nederlandse of Franse zijde de macht hadden.” Van de Nederlanders kon ’t niet komen,
daar hij in zijn reconstructie heeft laten zien dat het initiatief voor de uitnodiging van
Utrechtse kant kwam, en ook is zo’n missie van de kant van Condé onaannemelijk,
gezien het feit dat die hooguit interesse op afstand in Spinoza had. Wat we
weten van Spinoza's karakter maakt het tamelijk onwaarschijnlijk dat hij naar
Utrecht ging voor een goed gesprek met de prins, of dat hij onder de indruk zou
zijn van het vooruitzicht op roem, aldus Gootjes.
En dan komt
Gootjes met zijn hypothese: contact met de grote Condé en diens netwerk kon Spinoza
een in zijn ogen goede manier bieden om zijn gedachten breder tot over de
grenzen van de Verenigde Provinciën te verspreiden. De Tractatus theologico-politicus had zich immers wel snel verspreid
in de Nederlandse en Duitse gebieden, maar vrij traag in Engeland en Frankrijk
– deels vanwege de Engels- en Frans-Nederlandse oorlogen.
Deze opzet, meent
Gootjes, is af te leiden uit Spinoza’s inspanningen in 1675, na het einde van
de Derde Engels-Nederlandse oorlog, om de Tractatus
in Engeland te laten verkopen via Henry Oldenburg - die overigens probeerde te
verheimelijken dat hij met Spinoza’s project geassocieerd zou kunnen worden. Hoe
marginaal Condé’s betrokkenheid ook was, zoals Gootjes heeft laten zien, kon
die waarschijnlijk Spinoza over z’n aarzeling heen helpen om naar Utrecht te
gaan.
Ik vind die veronderstelling wat zwak, maar het zou kunnen.
De
verminderde rol van Condé wat betreft het bezoek aan Utrecht, geeft Gootjes ruimte voor
het benadrukken van de rol van de in die stad wonende Cartesianen. Uit de kennis die Burman b.v.
over Spinoza's privéopvattingen had verkregen (zie het artikel) leidt Gootjes
af dat Spinoza, toen hij eenmaal in Utrecht was, zijn gebruikelijke
zorgvuldigheid had laten varen en dat hij zijn Utrechtse Cartesiaanse
gesprekspartners bepaalde principes had onthuld die tot dan toe bijna
uitsluitend en alleen aan zijn naaste vrienden had meegedeeld.
Dat men in
Utrecht de werkelijke Spinoza had leren kennen is z.i. onder meer te concluderen
uit een van de instructies die de kerkenraad van de Utrechtse Waalse kerk op 22
augustus 1675 aan haar afgevaardigden gaf om in de komende synode een motie in
te dienen voor de kerken om een verzoekschrift in te dienen bij de
Staten-Generaal, de afzonderlijke provinciestaten, en de Prins van Oranje
"om hun autoriteit te gebruiken ... om te voorkomen dat de man genaamd Spinoza
zijn verfoeilijke fouten en zijn atheïsme in dit land verspreidt." Het is
opvallend dat de consistorie aangeeft dat Spinoza "in deze wijken maar al
te bekend is door de instincten die hij hier zowel in zijn boeken als in zijn gesprekken heeft
geleerd." De voorgestelde motie kwam na het republikeins verbod op
de Tractatus door de Staten-Generaal
(1674), en zal dan hebben bijgedragen tot de geruchten die destijds in omloop waren
over Spinoza's plannen om een ander werk te publiceren. Het was na zijn
bezoek aan Utrecht dat ook mensen buiten zijn directe omgeving eindelijk in staat
waren zich een idee te vormen van hoe pervers dat nieuwe werk zou zijn.
De
goedkeuring door de Waalse synode van deze motie, en de inspanningen die de
kerkleiders daarna hebben geleverd, vormen op hun beurt de directe achtergrond
van Spinoza's klacht aan Oldenburg in de herfst van 1675 dat "bepaalde
theologen ... de gelegenheid aangrepen om over mij te klagen bij de prins [van
Oranje] en de Magistraten," en zijn beslissing om af te zien van het
drukken van de Ethica die hij van
plan was geweest te laten drukken.
Spinoza kan
dus wel de reis naar Utrecht hebben ondernomen om een groter publiek in het
buitenland te krijgen, maar zijn onthullingen tijdens zijn verblijf in die stad,
brachten alleen maar extra onderzoek dat de openbare verspreiding van zijn
gedachten in de republiek zelf belette. Het manuscript van de Ethica zou ongepubliceerd blijven tijdens
zijn leven.
Opvallend is
inderdaad dat Spinoza zich na zijn bezoek tamelijk sympathiek tegenover
Graevius en Van Velthuysen gedroeg. Gootjes in zijn conclusie: “De discussies
in Utrecht wijzen dus op een hernieuwd wederzijds respect, dat geleerden ertoe
zou moeten aanzetten om de onderwerpen waarover ze met meer onderlinge
overeenstemming hadden gesproken, verder te bespreken dan bijvoorbeeld het begrip
substantie. Daaronder vallen: de omvang van het gezag gehanteerd door
religieuze leiders en de basis van ethiek, als twee kwesties die beide een
grote impact hadden op de bredere cultuur van de Verenigde Provinciën. Daarom,
als een oefening in het begrip van 'echte historische figuren in al hun
complexiteit', moet een nieuw verslag van de relatie tussen Spinoza en de Nederlandse
Cartesianen verder gaan dan alleen een discours van oppositie, en ook aandacht trachten
hebben voor ook de overeenkomsten tussen hun respectieve projecten binnen de
intellectuele en politieke context van de Republiek.”
* * *
Dit laatste komt in mijn ogen niet helemaal overeen met zijn eerdere artikel:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten