Het
staat er niet bij, maar ik zal hieraan toevoegen, dat het citaat komt uit de
brief aan Willem van Blijenbergh die Spinoza van “Op de Lange bogart den 3
Januari 1663” schreef (Brief 19).
In zijn eerste brief (#18) had Van Bleijenberg aan
Spinoza gevraagd of, als God de oorzaak is van het willen van mensen, dat niet
zou betekenen ofwel dat er geen kwaad
bestaat, ofwel, als het kwaad er wel is, dat dan God de oorzaak ervan is. In
zijn antwoord wijdt Spinoza uitvoerig uit over Adam: alleen door te vergelijken
kun je iets onvolmaakt(er) noemen, niet als je iets op zichzelf bekijkt. In dat
kader schrijft hij
… want ieder de selfde dingen, die men in de menschen
verfoeyt, en met teegenhyt aansiet, gelijk by voorbeelt het oorloge van de
beien, de jaloershyt in de duyven etc. welke dingen men in de menschen verfoeyt,
en niet te min door de selve wy de beeste volmaakter oordeelen, dit so synde so / volgt klarlijk, dat sonden, overmits
die niet dan onvolmaakthyt beteikenen, niet konnen bestaan in iet, dat weesen
uyt drukt gelijk het besluyt van Adam, of het uytvoeren van het selve. (p.
160, Spinoza, Briefwisseling; vert. F. Akkerman)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten