Vanaf
1632, het jaar waarin Spinoza geboren werd, verkreeg de taalgeleerde Boxhorn,
die toen pas 20 jaar was (!), een benoeming als lector in de welsprekendheid aan de Universiteit
van Leiden.* Een jaar later als Buitengewoon Hoogleraar in de Letteren [cf. Univ. Leiden]. Hij schreef Latijnse gedichten en commentaren op Romeinse werken.
Hij bestudeerde en beheerste vele talen en geldt als een van de grondleggers
van de these van de Indo-Europese taal verwantschap. In 1648 werd hij als
opvolger van Daniël Heinsius hoogleraar in de geschiedenis. [nl.wikipedia - wiki_Zeeland - wikivisually]
Zijn
naam komt niet voor op ’t Spinozaweb,
maar Spinoza had wel een werk van Boxhorn in z’n boekenkast: één van de twee
werken van Tacitus die hij bezat, was de editie uit 1643 die Boxhorn
gepubliceerd had mét zijn commentaar: het aldus door Jacob van Sluis &
Tonnis Enno Musschenga in hun De boeken
van Spinoza [Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Universiteitsbibliotheek, 2009 [PDF] beschreven werk: [Duodecimo] 39.
Tacitus: C. Corn. Tacitus et in eum M. Z. Boxhornii
Observationes. – Amstelodami : ex officina Ianssoniana, 1643 [Catalogus Te
Winkel nr. 157 (= Freudenthal 159, Aler 142)]
Johan
de Witt en de gebroeders Johan en Pieter de la Court zouden Marcus Zuerius
Boxhorn als professor gehad hebben. Dat is te vinden in
Jaap
Nieuwstraten, Historical and Political
Thought in the Seventeenth-Century Dutch Republic: The Case of Marcus Zuerius
Boxhorn (1612-1653). PhD dissertation
Erasmus Unversiteit Rotterdam, mei 2012 [PDF]
“Nieuwstratens proefschrift vormt de eerste volledige
studie van het historische en politieke gedachtegoed van de Nederlandse
geleerde Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653). Boxhorn was een van de
productiefste wetenschappers van zijn tijd. Zijn Latijnse werk is vertaald in
het Nederlands, Frans en Engels en zijn boeken verschenen in Engeland en in het
Heilige Roomse Rijk. Deze studie toont aan dat Boxhorn een belangrijke
overgangsfiguur was tussen het late humanisme en de vroege Verlichting. Nieuwstratens
analyse, die rekening houdt met zowel intellectuele ontwikkelingen op lange
termijn in vroegmodern Europa en in de Republiek der Nederlanden als
plaatselijke verwikkelingen, toont aan dat Boxhorns historische en politieke
ideeën niet alleen verwant zijn aan de aristotelische humanistische traditie
waarin hij opgroeide, maar ook gelijkenissen vertonen met de ideeën van moderne
denkers als Thomas Hobbes en Samuel Pufendorf.” [cf. EUR]
Ik
citereer één passage die voldoende duidelijk illustreert, waarom dit blog:
“Boxhorn
actually laid the groundwork for future Dutch political thinkers such as the
brothers De la Court and Spinoza [voetnoot: Boxhorn’s influence on the
political thought of the brothers De la Court was possibly much greater than
thus far has been perceived.] Indeed, a thorough analysis of his Institutiones
politicae will make it hard to sustain that he, as Kossmann would have it,
‘remained deliberately and with conviction within the traditional mould’. For
a close study of the Institutiones politicae will make it clear that unlike
Aristotle, but more like Hobbes and the brothers De la Court, Boxhorn saw fear,
self-interest and necessity not only as the causes behind the establishment of
political society, but also as the most important principles that should guide
its organisation and endurance. Furthermore, anticipating the brothers De la
Court and Spinoza’s critique on Holland’s oligarchical regenten regime, Boxhorn
held a specific, although somewhat covert plea for the ‘democratisation’ of
Holland’s body politic in the Institutiones politicae.” [p. 243]
Kortom,
als Johan en Pieter de la Court wél in de personenlijst op Spinozaweb voorkomen,
waarom Marcus Zuerius Boxhorn dan niet? Maar er is
wel meer opmerkelijk: wel Cornelis de Witt, niet Johan de Witt...
_______________
*) Om een indruk te geven van zijn veelzijdigheid:
_______________
*) Om een indruk te geven van zijn veelzijdigheid:
Reeds op zijn twintigste jaar gaf hij een historische
beschrijving van Holland uit onder den titel Theatrum sive descriptio
comitatus et urbium Hollandiae, cum tabulis geographicis ([bij Henricus
Hondius te] Amsterdam 1632, 4o; door Petrus
Montanus in het Ned. vertaald als Toneel en beschrijving der steden
van Holland, Amsterdam 1634, 4o); het is in hoofdzaak een
compilatie uit Guicciardini en dergelijke auteurs.
In een serie landbeschrijvingen gaf hij de Respublica Leodiensium
(Leiden 1633, 24o). In hetzelfde jaar verdedigde hij de oude
zeevaart der Hollanders tegen Pontus Heuterus in
zijn Apologia pro navigationibus Hollandorum adversus Pontum Heuterum
(Leiden 1633, 24o, achter Grotius' Mare
liberum; 2e dr. Leiden 1638, 24o; ook Londen 1636, 4o).
Het recht van Haarlem op de uitvinding van de boekdrukkunst verdedigde hij in
zijn boekje De typographicae artis inventione et inventoribus dissertatio
(Leiden 1640, 4o). [DBNL]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten