vrijdag 1 juni 2018

Marcus Zuerius Boxhorn (1612 - 1653) Spinoza had een werk van hem in z’n boekenkast - #spinoza


Vanaf 1632, het jaar waarin Spinoza geboren werd, verkreeg de taalgeleerde Boxhorn, die toen pas 20 jaar was (!), een benoeming als lector in de  welsprekendheid aan de Universiteit van Leiden.* Een jaar later als Buitengewoon Hoogleraar in de Letteren [cf. Univ. Leiden]. Hij schreef Latijnse gedichten en commentaren op Romeinse werken. Hij bestudeerde en beheerste vele talen en geldt als een van de grondleggers van de these van de Indo-Europese taal verwantschap. In 1648 werd hij als opvolger van Daniël Heinsius hoogleraar in de geschiedenis. [nl.wikipedia - wiki_Zeelandwikivisually]

Zijn naam komt niet voor op ’t Spinozaweb, maar Spinoza had wel een werk van Boxhorn in z’n boekenkast: één van de twee werken van Tacitus die hij bezat, was de editie uit 1643 die Boxhorn gepubliceerd had mét zijn commentaar: het aldus door Jacob van Sluis & Tonnis Enno Musschenga in hun De boeken van Spinoza [Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Universiteitsbibliotheek, 2009 [PDF] beschreven werk: [Duodecimo] 39. Tacitus: C. Corn. Tacitus et in eum M. Z. Boxhornii Observationes. – Amstelodami : ex officina Ianssoniana, 1643 [Catalogus Te Winkel nr. 157 (= Freudenthal 159, Aler 142)]  

Johan de Witt en de gebroeders Johan en Pieter de la Court zouden Marcus Zuerius Boxhorn als professor gehad hebben. Dat is te vinden in

Jaap Nieuwstraten, Historical and Political Thought in the Seventeenth-Century Dutch Republic: The Case of Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653). PhD dissertation  Erasmus Unversiteit Rotterdam, mei 2012 [PDF]

“Nieuwstratens proefschrift vormt de eerste volledige studie van het historische en politieke gedachtegoed van de Nederlandse geleerde Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653). Boxhorn was een van de productiefste wetenschappers van zijn tijd. Zijn Latijnse werk is vertaald in het Nederlands, Frans en Engels en zijn boeken verschenen in Engeland en in het Heilige Roomse Rijk. Deze studie toont aan dat Boxhorn een belangrijke overgangsfiguur was tussen het late humanisme en de vroege Verlichting. Nieuwstratens analyse, die rekening houdt met zowel intellectuele ontwikkelingen op lange termijn in vroegmodern Europa en in de Republiek der Nederlanden als plaatselijke verwikkelingen, toont aan dat Boxhorns historische en politieke ideeën niet alleen verwant zijn aan de aristotelische humanistische traditie waarin hij opgroeide, maar ook gelijkenissen vertonen met de ideeën van moderne denkers als Thomas Hobbes en Samuel Pufendorf.” [cf. EUR]
Ik citereer één passage die voldoende duidelijk illustreert, waarom dit blog:
“Boxhorn actually laid the groundwork for future Dutch political thinkers such as the brothers De la Court and Spinoza [voetnoot: Boxhorn’s influence on the political thought of the brothers De la Court was possibly much greater than thus far has been perceived.] Indeed, a thorough analysis of his Institutiones politicae will make it hard to sustain that he, as Kossmann would have it, ‘remained deliberately and with conviction within the traditional mould’. For a close study of the Institutiones politicae will make it clear that unlike Aristotle, but more like Hobbes and the brothers De la Court, Boxhorn saw fear, self-interest and necessity not only as the causes behind the establishment of political society, but also as the most important principles that should guide its organisation and endurance. Furthermore, anticipating the brothers De la Court and Spinoza’s critique on Holland’s oligarchical regenten regime, Boxhorn held a specific, although somewhat covert plea for the ‘democratisation’ of Holland’s body politic in the Institutiones politicae.” [p. 243]

Kortom, als Johan en Pieter de la Court wél in de personenlijst op Spinozaweb voorkomen, waarom Marcus Zuerius Boxhorn dan niet? Maar er is wel meer opmerkelijk: wel Cornelis de Witt, niet Johan de Witt...
_______________


*) Om een indruk te geven van zijn veelzijdigheid:

Reeds op zijn twintigste jaar gaf hij een historische beschrijving van Holland uit onder den titel Theatrum sive descriptio comitatus et urbium Hollandiae, cum tabulis geographicis ([bij Henricus Hondius te] Amsterdam 1632, 4o; door Petrus Montanus in het Ned. vertaald als Toneel en beschrijving der steden van Holland, Amsterdam 1634, 4o); het is in hoofdzaak een compilatie uit Guicciardini en dergelijke auteurs. In een serie landbeschrijvingen gaf hij de Respublica Leodiensium (Leiden 1633, 24o). In hetzelfde jaar verdedigde hij de oude zeevaart der Hollanders tegen Pontus Heuterus in zijn Apologia pro navigationibus Hollandorum adversus Pontum Heuterum (Leiden 1633, 24o, achter Grotius' Mare liberum; 2e dr. Leiden 1638, 24o; ook Londen 1636, 4o). Het recht van Haarlem op de uitvinding van de boekdrukkunst verdedigde hij in zijn boekje De typographicae artis inventione et inventoribus dissertatio (Leiden 1640, 4o). [DBNL]
 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten