John Cottingham, The Rationalists. Series: A History of Western Philosophy, Oxford University Press, 1988
R. S. Woolhouse, Descartes, Spinoza, Leibniz: The Concept of Substance in Seventeenth-Century Metaphysics. Routledge, 1993, 2002
Derk Pereboom (ed.), The Rationalists: Critical Essays on Descartes, Spinoza, and Leibniz. Rowman & Littlefield, 1999
Frederick Copleston, The Rationalists Descartes to Leibniz. A History of Philosophy, Volume 4. Continuum International Publishing Group, June 2003
Pauline Phemister, The Rationalists: Descartes, Spinoza and Leibniz. Polity, 2006
Carlos Fraenkel, Dario Perinetti & Justin E. H. Smith (eds.), The Rationalists: Between Tradition and Innovation. Springer, 2011 (Oct. 2010)
Hieraan (2-2-2020) toegevoegd:
Rocco J Gennaro & Charles Huenemann (eds.), New Essays on the Rationalists. Oxford University Press, 1999
This collection presents some of the most vital and original recent writings on Descartes, Spinoza, and Leibniz, the three greatest rationalists of the early modern period. Their work offered brilliant and distinct integrations of science, morals, metaphysics, and religion, which today remain at the center of philosophical discussion. The essays written especially for this volume explore how these three philosophical systems treated matter, substance, human freedom, natural necessity, knowledge, mind, and consciousness. The contributors include some of the most prominent writers in the field, including Jonathan Bennett, Michael Della Rocca, Jan A. Cover, Catherine Wilson, Stephen Voss, Edwin Curley, Don Garrett, and Margaret D. Wilson.
MAAR WAS SPINOZA WEL EEN RATIONALST?
Vanaf haar boek De geest is gewillig, maar het vlees is sterk uit 2008, heeft Miriam van Reijen steeds, ook in diverse lezingen, benadrukt dat Spinoza eigenlijk ten onrechte als rationalist wordt gezien. Anders dan de Stoïci en Descartes is Spinoza volstrekt niet van mening dat je met je ratio de emoties de baas zou kunnen worden. Nee, de rede vermag bij hem juist niets tegenover de passies van 'het vlees', totdat zij, de rede zelf, tot een passie wordt.
Uit haar
dissertatie Het Argentijnse gezicht van
Spinoza (2010) citeer ik de volgende passage van de pagina’s 49 en 50,
waarin ze e.e.a. nog eens systematischer toelicht.
In
de voorredes van deel III en van deel V van de Ethica bekritiseert
Spinoza expliciet Descartes en de stoïcijnse filosofen, omdat zij de macht van
de rede over de passies als bijna onbeperkt voorstellen. Sommigen lezen
hetzelfde in Spinoza, en noemen hem daarom een rationalist. Maar als we kijken
naar én zijn kritiek op de Stoa en op Descartes én lezen wat hij over de
onmacht van de rede in deel IV van de Ethica schrijft, verandert dat
beeld.
‘Rationalistisch’
kan men kennelijk op verschillende manieren verstaan. Men kan er mee aangeven dat
aan de rede als manier van kennen voorrang wordt gegeven boven andere manieren
van kennen. Ver doorgevoerd leidt dit tot de opvatting dat alleen de rede
werkelijke kennis oplevert. Een extra complicatie hierbij is dat ook het begrip
‘rede’ of ‘ratio’ zelf verschillend kan worden opgevat. Ofwel het betreft een
eng-natuurwetenschappelijk begrip van de rede (dan meestal ratio genoemd) die
alle weten terugbrengt tot ‘meten’. In het Duits en Nederlands wordt hiervoor traditioneel
in de filosofie ook verstand gebruikt, in onderscheid tot een ruimer begrip van
rede (Vernunft). Max Weber maakt onderscheid tussen een instrumentele,
doel-middel-rationaliteit, en een waarde-stellende rationaliteit. De laatste
wordt dan weer aangeduid met rede. Het is rationeel om te reorganiseren en
mensen te ontslaan vanwege het doel om een hogere winst te behalen, maar een
economisch systeem dat winst stelt boven mensen is niet redelijk. Bij Spinoza
is er geen sprake van dit onderscheid. Ik denk dat hij zowel qua opvatting als
qua gebruik van de termen niet is in te passen in een van deze indelingen noch
in de filosofische traditie van bijvoorbeeld het Duits idealistische
onderscheid tussen Rede en Vernunft, noch in een empirisme- rationalisme schema.
In de teksten waarin de kenleer ter sprake komt, gebruikt Spinoza verschillende
termen. Hij gaat bovendien uit van óf vier óf drie manieren van kennen. Vier
manieren onderscheidt hij in zijn vroege werken, de KV en de TIE.
In de KV noemt hij deze: van horen zeggen, door ondervinding, door een
waar geloof en door klaar en onderscheiden bevatting. Hij neemt echter in dit
vroege werk de eerste twee al wel samen en noemt ze beide doling of waan, Hij
spreekt zelf achtereenvolgens van ‘drie verscheiden kennissen: waan, geloof en
klaare kennisse’.137 Zowel ‘waar geloof’ als ‘klaar en helder
bevatting’ echter ‘zoo en konnen die niet doolen’. Het ‘waar geloof’ wordt ook
‘konst van reden’ genoemd en ‘Geloof dan noemen wy de tweede, om dat die dingen
die wy alleen door de rede vatten, van ons niet en worden gezien, maar alleen
aan ons bekend zyn door overtuyginge in ’t verstand, dat het soo en niet anders
moet zyn. Maar klaar kennisse noemen wy dat, ’t welk niet en is door
overtuyging van reden, maar door een gevoelen en genieten van de zaake zelve,
en gaat de andere verre te boven.’138 Spinoza koppelt vervolgens de
affectieve ‘uytwerkingen’ ook aan de drie manieren van kennen: ‘Alzo dat wy dan
de naaste oorzaak van alle de Lydingen in de ziele, de Kennisse stellen.’ De
passies ontstaan uit de waan, de goede begeerte uit het ‘waare geloof’ en de
‘waare en oprechte Liefde met alle haar uytspruytzels’ uit de klare kennis.139
In de Verhandeling over de verbetering van het verstand komt dezelfde
vierdeling voor namelijk: van horen zeggen, op grond van blote ervaring, iets
afleiden uit iets anders en een zaak uit haar wezen kennen.140 In de
Ethica is sprake van drie soorten, maar ook hier onderscheidt Spinoza
eerst nog even twee soorten van de kennis van de eerste soort: kennis,
berustend op vage ervaring en kennis uit tekens, herinneringen en
voorstellingen. Deze kennis noemt hij voortaan kennis van de eerste soort,
mening ofwel verbeelding (imaginatio) ofwel dwaling als men deze voor werkelijk
houdt. Kennis van de tweede soort noemt hij nu de rede: het bezitten van algemeen
erkende begrippen en juiste voorstellingen van de eigenschappen der dingen. De
derde soort van kennis noemt hij in het vervolg het ‘intuïtieve weten’: ‘Deze
soort van kennis schrijdt voort van de adequate voorstelling van het werkelijk
wezen van zekere attributen van God tot de adequate kennis van het wezen van de
dingen.’141
Het
begrip ‘rationalisme’ wordt echter niet alleen gebruikt om de verabsolutering
van een manier van kennen aan te geven, maar ook om de macht van die kennis
over het voelen en handelen aan te geven. Dat doet Spinoza ook als hij in Ethica
IV spreekt over de onmacht van de rede (ratio), die hij meestal de
menselijke onmacht (humana impotentia) noemt, afgezet tegen de macht van de
aandoeningen. In Ethica V schrijft hij over de macht van het verstand (potentia
intellectus; potentia rationis) of de menselijke vrijheid. Dan gaat het om
de werking, om het principe dat motiveert. Dat laatste is precies waar Spinoza
zowel de stoïcijnen als Descartes om bekritiseert.
In
welke zin is Spinoza dus een rationalist te noemen? Strikt genomen in geen van
beide betekenissen. De ratio is bij hem, zoals we al gezien hebben, niet de
hoogste vorm van kennen. Dat is het intuïtieve weten. Hij erkent bovendien dat
zelfs het rationele kennen niet voor iedereen mogelijk is en voor niemand, hoe
wijs ook, helemaal. In de bespreking van Spinoza’s politieke filosofie hebben
we ook al gezien dat de rede juist niet het overheersende motief is voor de mensen
om elkaar op te zoeken en afspraken te maken. En ook in de tweede betekenis is
Spinoza geen rationalist, omdat de ratio volgens hem niet de ultieme drijfveer
van het menselijk handelen is. Dat is wel het streven of de begeerte (de
conatus) die het wezen zelf van de mens is.142 Spinoza houdt juist
rekening met deze werkelijke aard van de mens, waardoor onwetendheid, bijgeloof
en passies altijd een grote rol spelen. Naar twee kanten is de macht van de
ratio ingeperkt en daardoor is zij slechts een beperkt vermogen. Aan de
‘bovenkant’ is zij ingeperkt door het intuïtieve weten en aan de ‘onderkant’
door het pogen in het eigen bestaan te volharden. De enige manier waarop men
Spinoza als een rationalist kan beschouwen is vanwege de waarde die hij hecht
aan de rationele manier van kennen. En dat betekent ook geen absolute waarde,
maar een relatieve. De rede is een noodzakelijke maar geen voldoende
voorwaarde. Ze is een stap op de weg van verbeelding naar intuïtieve kennis.
Een stap op de weg naar geluk. Ze geeft weliswaar adequate, wetenschappelijke,
objectieve kennis van concrete oorzaken en algemene wetmatigheden en begrippen.
Maar ze heeft als kenvermogen nauwelijks macht over de passies, en dus ook niet
over ons handelen. We kunnen de mechanismen en de passies met de rede leren kennen,
maar niet beheersen. Dit is te vergelijken met de kennis van de (andere)
natuurwetten. Ook de wet van de zwaartekracht kunnen we leren kennen, maar we
kunnen de zwaartekracht niet met die kennis buiten werking zetten. We kunnen
die kennis wel gebruiken, bijvoorbeeld om een vliegtuig te bouwen. Dat bedoelt
Spinoza in de voorrede van deel III van de Ethica, waar hij schrijft dat
hij de passies wil bestuderen alsof het lijnen en vlakken waren, op
geometrische wijze.
___________________
137 KV
Deel
II, cap. I, p. 296-298.
138 KV
Deel
II, cap. II, p. 298-299.
139 KV
Deel
II, cap. II, p. 299.
140 TIE, p. 34-37.
141 Ethica
II,
st. 40, opm. II.
142 Ethica
III,
st. 7.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten