John Wyclif boven de verbranding van zijn boeken Gravure door Bernard Picart, 1713 |
Deze
Engelse kerkhervormer was een prominente, maar controversiële meester in de
theologie aan de universiteit van Oxford. Hij vond dat mensen zonder
tussenkomst van priesters hun geloof mochten belijden, met de Bijbel als gids
en richtlijn. 150 jaar vóór de geboorte van Luther wilde hij dat gewone
gelovigen de Bijbel konden lezen en zorgde hij voor een vertaling.
Wycliffe
schreef verhandelingen waarin hij de verwereldlijking en machtsmisbruik van de
kerk aan de kaak stelde. Priesters waren volgens hem niet nodig om zonden te
vergeven. In De veritate Sacrae
Scripturae (1378) stelde hij hoe de Bijbel gezien moet worden: als van God
zelf gekomen, tijdloos, onveranderlijk, vrij van fouten en tegenstrijdigheden.
Met zijn opvatting dat alle gelovigen zelf de Bijbel moeten kunnen lezen, ging
hij in tegen het officiële beleid van de kerk. Het concilie van Toulouse (1229)
had leken, op de psalmen na, het lezen van het OT en NT verboden. Wyclif was
het hier niet mee eens en omstreeks 1382 verscheen zijn eerste Engelse Bijbel,
bevattende een vertaling van het Nieuwe Testament door Wycliffe zelf en een
vertaling van het Oude Testament door een vriend, Nicholas van Hereford. In
1381 verscheen Twaalf stellingen tegen de
transsubstantiatie – daarin wees hij de leer van de transsubstantiatie af; die
zou indruisen tegen de H. Schrift. Deze ideeën riepen felle reacties op van de
kerkelijke leiders. Wyclif werd uit Oxford verbannen en op een synode in Londen
in 1382 tot de doodstraf veroordeeld, die niet kon worden doorgevoerd door
verzet van machtige vrienden. Ver na zijn dood werd hij tijdens het concilie
van Konstanz (1414-1418) alsnog als ketter veroordeeld, waarna zijn resten moesten
worden opgegraven, verbrand, en zijn as in de rivier worden gestrooid.
Waarom
dit alles in dit Spinoza-blog?
In
zijn boek Metaphysical Themes 1274-1671
[OUP Oxford, 2013 – books.google]
behandelt Robert Pasnau hoe er door de filosofen in de genoemde vier eeuwen
gedacht en gediscussieerd werd over de metafysica
van de substantie. Het werk heeft de delen: Matter, Substance, Accidents,
Extension, Quality, Unity and Identity. In het deel Substance heeft hij het op
p. 103 en 104 over Spinoza! En daarin maakt hij een uitstapje naar Wyclif.
Spinoza
famously deployed the subsistence criterion to show that God is the only
substance, a consequence that this criterion might seem obviously to invite.6
(Boyle, as just quoted, feels he has to guard against this outcome by
parenthetically requiring that a substance not be dependent on any
"created" being.) Certainly, Spinoza was not the first to propose
this. John Wyclif reports having heard it argued that all creatures are
accidents of God, the one substance. Wyclif himself seems to think that this is
a perfectly coherent position, but that it is better to avoid controversy and
adhere to the ordinary meaning of 'substance' and 'accident.' (ironically, he
would posthumously be condemned by the Church for, among other things, adhering
to just this sort of monism.)7
7 Here is Wyclif's reaction to a proto-Spinozistic
monism: “Aliam opinionem audivi, quae est conformior virtuti sermonis, dicentem
quod claudit contradictionem aliquam creaturam esse, nisi sit accidens cuius
substantia. omnem creaturam induens et substentans, est deus.... Ideo pepigi
fedus cum me ipso, quod amplius non acciperem occasionem infructuose contendere
in talibus, sed supponam famosam significationem terminorurn ac distinctionem
entium conformiter ad antiquos philosophos et scripturam, quad tota universitas
creata, licet sit accidens deo, tamen ipsa dividitur in substantiam et
accidens. Substantia est res primae categoriae, quod, licet non possit esse
nisi a deo, tamen inter genera entium creata est prius substantia aliis" (De materia et forma ch. 1. pp. 168-9).
In De ente praedicamentali ch. 5,
Wyclif himself offers an interesting and lengthy criticism of the stock
definitions of substance as esse per se and
substare accidentibus. The leading
argument against the first (p. 34) is not that it would make God the only substance, but merely that it would
make God a substance. Like most scholastics, Wyclif thinks this is a bad
result, because he thinks that God lies outside the genera described by the
categorial scheme. Nevertheless, the Council of Constance (1414-l8) condemned,
among a long list of views ascribed to Wyclif, the doctrine that "every
being is everywhere, since every being is God" (see Michael, "John
Wyclifs Atomism" p. 187).
Robert
Pasnau geeft dus zowel een passage van Wyclif die hem aan Spinoza doet denken,
als vervolgens een passage waar dat echt niet lukt, zonder dat hij dat zelf
opmerkt. Ik vond deze ontdekking frappant genoeg om er dit blog over te maken,
maar heb zelf zo mijn twijfel of van enig proto-Spinozisme bij Wyclif wel sprake
is.
Daar
het wel boeiend is om de twee pagina’s over Spinoza in het kader van de
behandelde vier eeuwen denken over substantie (en de rest) te lezen, haal ik
die hier naar binnen.
______
enige overige bronnen
en.wikiquote.org/wiki/John_Wycliffe
Geen opmerkingen:
Een reactie posten