zondag 18 februari 2018

Elisabeth Schmitt (1877- ) schreef als een der eersten een gedegen studie over de oneindige modi



Nauwelijks gegevens vind ik van haar dan dat ze uit Frankfurt am Main afkomstig was toen haar artikel “Zur Problematik der unendlichen Modi” in Chronicon Spinozanum II (1922) verscheen en dat ze in 1877 geboren was, zoals o.a. bij archive.org waar dat artikel te vinden is, bij haar naam vermeldt wordt. Het werd daar geplaatst in de vorm van de overdruk die van artikelen in Chronicon gemaakt werden. En dat heette dan DISSERTATIO EX CHRONICI SPINOZANI TOMO SECUNDO SEPARATIM EDITA. HAGAE COMITIS T II, MCMXXII.
Dat stuk uit 1922 is dus niet haar dissertatie, maar eerder een soort samenvatting van de dissertatie die zij in 1910 maakte:



Elisabeth Schmitt, Die unendlichen Modi bei Spinoza. Leipzig: Barth, 1910. - VIII, 135 pp. - Heidelberg, Univ. Diss., 1910 . Zo is het te vinden bij de Duitse Spinozabibliografie [cf.], die eveneens vermeldt dat haar dissertatie in datzelfde jaar in twee delen verspreid werd via ‘t Zeitschrift für Philosophie und Philosophische Kritik:
Elisabeth Schmitt, “Die unendlichen Modi bei Spinoza.” In: Zeitschrift für Philosophie und Philosophische Kritik, Bd. 140, Leipzig 1910, Heft 1, S. 1-81 & Heft 2, S. 129-182. [Die preciese paginering trof ik in een noot bij Gebhardt’s Spinoza: Briefwechsel waarin hij e.e.a. zegt over de oneindige modi en daarbij naar Schmitt verwijst [cf.]. En dan het reeds genoemde
Elisabeth Schmitt, “Zur Problematik der Unendlichen Modi.” In: Chronicon Spinozanum, Tomus alter 2 (1922), 155-173 [cf. archive.org, cf. ook via hier].
Zo opvallend veel is er niet over de oneindige modi geschreven; ik vind het dan ook opmerkelijk dat Wolfgang Bartuschat, die ook over de oneindige modus van het oneindige intellect schreef, niet naar haar verwijst, ook niet in zijn Habilitationsschrift Spinozas Theorie des Menschen uit 1992.
Anders is dat bij Yitzhak Y. Melamed die haar proefschrift wel noemt in de handelsuitgave van zijn proefschrift, Spinoza's Metaphysics: Substance and Thought uit 2015 [books.google]. In de bibliografie van zijn boek lezen we dat haar boek in 1910 uitkwam bij Johann Ambrosius Barth. In voetnoot 54 op blz. 134 schrijft hij dat zij in haar proefschrift en later Wolfson suggereren dat Spinoza met de 'face of the whole universe’ de middellijke oneindige modus van zowel het attribuut uitgebreidheid als denken op ’t oog moet hebben gehad. Melamed is het daar niet mee eens, daar Spinoza in Brief 63 waarin hij zijn antwoord aan Tschirnhaus geeft, uitdrukkelijk naar het Lemma 7 in de zgn. ‘kleine fysica’ verwijst. Dat is voor hem genoeg reden om aan te nemen dat het alleen op de uitgebreidheid kan slaan. Maar daar heeft Elisabeth Schmitt een mooi antwoord op, zoals nog zal worden aangehaald in het review van dat proefschrift over de oneindige modi dat ik in een volgend blog opnieuw ga publiceren.
Ellen Bliss Talbot (1867–1968 – cf. wikisource) was in 1906 gedoctoreerd op het proefschrift “The fundamental principle of Fichte's philosophy,” [cf. archive.org] en had al vanaf 1898 een aanstelling in de filosofie aan het Mount Holyoke College, en was dus niet zomaar iemand die gevraagd was voor dit review in The Philosophical Review
"In this monograph we have an admirable study of one of the most obscure and difficult features of Spinoza's philosophy." Aldus is te lezen in een review van Ellen Bliss Talbot en dat verscheen in: The Philosophical Review, van 1911 [Vol. 20, No. 6 (Nov., 1911), pp. 666-668] [cf. volgend blog
Zoals al gezegd breng ik die bespreking in een volgend blog. In het vorige blog verwees ik al naar het artikel van
Joseph Ratner, “In Defense of Spinoza” [in: The Journal of Philosophy, Vol. 23, No. 5. (Mar. 4, 1926), pp. 121-133. – PDF te vinden bij Gary Zabel] waarin hij het artikel van Elisabeth Schmitt in Chronicon Spinoza, hoewel een “exceedingly wellinformed discussion,” als een aanval op Spinoza ziet waartegen hij Spinoza meent te moeten verdedigen. Hij schrijft
A careful reading of the opening passage of Elisabeth Schmitt's essay will most likely discourage any further voluntary reading. Every philosophic pantheism, she tells us, has to face the difficult task which is presented in the problem of Individuation. No such philosophy, unless it wants to enter bankruptcy claims immediately, can escape answering the questions (1) How can God be the world, our world? (2) How can one absolute Being at the same time be Full, Manifold, and Finite? (3) How does God (wie wird Gott) become the world, nature? (4) How does our world come to be in God? These are, beyond peradventure, extraordinarily difficult questions to answer, but it is doubtful whether Spinoza (or for that matter any one) need answer them. Indeed, it was similar if not identical questions that Spinoza brushed aside with considerable irritation when writing to Oldenburg in 1665 and to Boxel in 1674.34 But the considerations to be found in these letters smack altogether too much of pre-Kantian dogmatism to appeal to our critical commentators.
In de brieven die Ratner aanhaalt, benadrukt Spinoza dat de wereld noodzakelijk (en niet toevallig) voortvloeit uit God, maar geeft hij niet aan hoe dat gebeurt. Schmitt wil aantonen dat Spinoza, hoewel hij dat alleen maar aanduidt en niet uitwerkt, daartoe de oneindige modi (in twee vormen) in zijn systeem heeft ingevoerd.
Ik neem uit haar Chronicon-artikel de eerste twee bladzijden over om een indruk te geven. Voor wie lekker gemaakt is verwijs ik voor het vervolg naar de gegeven links.
Für jeden philosophischen Pantheismus besteht als Schwierigkeit und Aufgabe das Problem der Individuation. Keiner kann, ohne zu versagen, an der Frage vorüber: Wie kann die Gottheit Welt, unsre Welt sein? das eine absolute Sein zugleich Vielheit, Mannigfaltigkeit, Endlichkeit, Werden bedeuten? Wie wird Gott Welt, Natur? Wie wird unsere Welt in Gott?
Und für einen intellektualistischen Pantheismus von der Art des spinozistischen werden diese Fragen einfach drängend. Denn nach ihm ist ja die Gottheit, die mit der Natur identische, ausdrücklich die eine unteilbare absolute Substanz. Und zugleich muß diese Gott-Natur, kann nicht nur, sondern muß — erkannt werden. Unser tiefstes seelisches Wesen besteht ja nach Spinoza in nichts anderem als in Erkennen.[1] Und Erkenntnis heißt vollständige Causalerklärung[2]. — Unfsre sittliche Bestimmung, unsre höchste Tugend ist es: möglichst klar und vollständig die Wesenheit und Causalverkettung alles Wirklichen zu begreifen[3]. Ja, selbst der einzige Weg zum Höchsten, zur beseligenden Einheit mit Gott ist der des Erkennen[4], des intuitiven Erfassens: daß und wie alles, jedes Unendliche und Endliche nach seiner Wesenheit und Existenz notwendig aus der Gottheit folgt, sie selbst isst in einer bestimmten Daseinsform.
Trotzdem muß man nach Spinozas Lösung des Individuationsproblems fragen. Zwar nicht unbedingt. Löungsanfätze und unbestreitbar und unbestritten vorhanden, die Grundlegung einer ]156] Individuationstheorie versucht. Die göttliche Substanz ist ens realissimum, sodaß unendlich Vieles auf unendlich viele Weisen aus ihr folgen[5], die göttliche Wefenheit nicht nur in unendlich vielen Attributen, auch in unendlich vielen Modifikationen, Weisen exiftieren und wirken muß, als natura naturans und natura naturata. Und die ausdrückliche Unterscheidung von essentia und existentia an aller Wirklichkeit fleht sichtlich ebenfalls im Dienst des Welt-Problems[6] ebenso wie die Fassung der göttlichen Causalität als immanente Causalität[7].
Aber weiter? Die Durchführung, der Ausbau der Theorie? die Sonderfragen der Individuation: das Problem der konkreten Abfolge der natura naturata z. Bsp., die Begründung ihrer Mannigfaltigkeit und Endlichkeit im einzelnen u. a. m.? Wie steht es damit? — Diefer Punkt ist in der Spinozaforschung noch nicht voll geklärt. — Hat Spinoza auch diese Fragen eingehend zu lösen gesucht? Oder hat er sie einfach übergangen oder ihnen gegenüber bewußt resigniert oder nach kurzem Anlauf versagt? wie die bis- herige Spinozaforfchung fast durchweg anzunehmen scheint.
M. E. liegt ein ausgesprochener weitentwickelter Lösungsversuch auch dieser Fragen vor. Und zwar ist er gegeben in Spinozas Lehre von den unendlichen Modi, diesen ewigen und festen Dingen, die in zwei Etappen unmittelbar aus der natura naturans folgen[8] und alles einzelne vermitteln[9]. Sie sind es: der intellectus infinitus, die unendliche Bewegung und Ruhe der Ausdehnung und die facies totius universi[10]  die nach Spinoza kraft ihrer Wesenheit und Existenz zu den bewirkenden Ursachen unendlich vieler endlicher Sonderdinge werden, die sie notwendig in sich — aus sich entlassen und gesetzlich wieder zur Totalität, zum Universum verketten: unendlich viele verschiedene einfache, ewige und — gebildet aus diesen zahllose verschiedene zusammengesetzte, vergängliche Einzeldinge oder Individuen.
 
_____________
De afbeelding van de cover van de dissertatie was te vinden op deze Israëlische webpagina waar eerste edities van uitgaven over Spinoza vermeld worden


[1] Ethik II. Lehrsatz II, Folgesatz; V. Lehrs. 36, Anmerkung; II Definition 3
[2] Ethik V. Lehrs. 25, 27 Beweis; IV. Lehrs. 24 Beweis; 28, 36 Anm.
[3] Ethik I. Lehrs. 8, Anm. 2; II. Lehrs. 18 Anm.; I. Lehrs. 16 Beweis; V. Lehrs. 29 Anm.; Ethik III. Vorrede; Abhandlung über die Verbesserung des Verstandes, Gebhardtsche Überfetzung S. 44 — 48; Theologisch-politische Abhandlung Cap. 6, 7; Kurze Abhandlung I. Cap. 5. (Schluß).
[4] Theol.-pol. Abh. Cap. 4; Abh. ü. d. Verb. d. Verst. Einleitung. Gebhardt S. 7; Ethik V. Lehrs. 30, 31 Anm.; 36 Anm. Auch der amor Dei ist ein Modus des Denkens, amor intellectualis: Spinozas Mystik trotz der Liebeslehre fast reine Geistes-Mystik. 
[5] Ethik I. Lehrs. 16. 
[6] Ethik I. Def. 1; Grundsatz 1; Lehrs. 7; 11 Beweis 2 u. Anm.
[7] K. Abh. I. Cap. 2. 3; II Cap. 26; Anhang I. Lehrs. 4; Ethik I. Lehrs. 18; 28 Anm.
[8] Ethik I. Lehrs. 18; 28 Anm.
[9] Ethik I. Lehrs. 21 — 23.
[10] Brief LXIV an Schuller 1675

1 opmerking:

  1. Omdat de wereld noodzakelijk voortvloeit uit God, creëert Spinoza oneindige modi om zijn systeem te funderen.
    Kijk, dat interesseert me en daarom kijk ik uit naar wat volgt.

    (Temeer en dit slechts terzijde, omdat Alain Badiou het oneindige intellect als het subject bij Spinoza omschrijft. Hier moet je niet op ingaan hoor, dat is louter mijn interesse.)

    BeantwoordenVerwijderen