S P I N O Z A .
De sterfdag
van Nederland's diepzinnigen denker, Baruch
de Spinoza (21 Februarij 1677) werd gisteren namiddag te half twee ure te
's Hage in den foyer van het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, op eene
wijze, geheel overeenstemmende met het leven diens wijsgeers, eenvoudig en met
stille aandacht, herinnerd. Op een driehonderdtal werd de schare van
toehoorders en toehoorderessen geschat, die aan deze vereering deelnam: een
intellectueel gehoor, niet slechts uit de hofstad, maar voor geen gering deel
ook uit andere steden zamengevloeid. Was het eene wezenlijke teleurstelling dat
H. M. de Koningin, op wier vereerende tegenwoordigheid de hoogste prijs werd
gesteld, onder dit gehoor werd gemist: — zooveel mogelijk werd dit gemis vergoed
èn door den gracieusen brief van wege H. M. ontvangen, waarin H. M. volle
sympathie zoowel voor het feit der viering als voor den redenaar, die bij die
viering zou voorgaan, werd betuigd èn door de verrassende verschijning van Z.
K. H. Prins Alexander, die als H. M.
vertegenwoordiger werd verwelkomd, maar ook zelf getuigenis wilde geven van
zijne belangstelling in deze geschiedkundige gebeurtenis. Uit den brief, van
wege H. M. ontvangen, bleek dat de tegenwoordigheid van hare hooge gasten, den
prins en de prinses van Oldenburg, voor haar de eenige oorzaak eener
onoverkomelijke verhindering was.
En zoo de burgemeester
der hofstad zich “wegens ambtsbezigheden" verontschuldigde, niettemin was
het gemeentebestuur door twee leden vertegenwoordigd. De zaal zelve was
eenvoudig en smaakvol ingerigt: aan de regterzijde prijkten de wanden met
troféen, den sterfdag van Spinoza en den vieringsdag vermeldende, met een inmortellenkrans
en met het borstbeeld des wijsgeers, dat op het einde der bijeenkomst door zijn
eigenaar, dr. van Vloten, lid van het Spinoza-comité, aan het Haagsche
gemeentebestuur ten behoeve van het museum aangeboden, en door zijne
vertegenwoordigers werd aanvaard. Dr. van Vloten liet dit aanbod slechts van
dit kort, maar zinrijk woord vergezeld gaan: “het beeld van hem, die in de
woeligste dagen der Nederlandsche republiek met het kalmste denkvermogen zich
wijdde aan de studie, die in de toekomst tot heil zal strekken van de
menschheid."
Dr. van Vloten
mogt genoemd worden als de “moteur" dezer Spinoza-restauratie. Het werd
dadelijk door den eerevoorzitter van het Spinoza-comité, graaf van Limburg Stirum,
herdacht, die herinnerde hoe de beroemde geschriften van den heer van Vloten
tot deze herdenking van Spinoza den eersten stoot hadden gegeven. Met
erkentelijkheid gewaagde de eerevoorzitter tevens van de krachtige ondersteuning,
welke het denkbeeld der oprigting van een gedenkteeken voor Spinoza bij H. M.
de Koningin en de leden van het koninklijk huis had ondervonden, om daarna nog
den heer Renan als feestredenaar in te leiden die welwillend uit Frankrijk was
overgekomen om den grooten geest te herdenken, die vóór twee eeuwen in een
nederige woning schier onmerkbaar ontvlood. Welken geest? De graaf van Limburg
Stirum noemde hem “den wijsgeer van alle tijden en van alle standen, een van de
edelste illustratien der gedachte, van het diepst verstand en de edelmoedigste gevoelens,"
en wiens wijsbegeerte “niet dien van den dood, maar des levens" moest
genoemd worden.
De
hoogleeraar Ernest Renan, thans senator voor het leven in Frankrijk, de bekende
schrijver van “La vie de Jésus", zou denzelfden geest in breeder trekken malen.
De heer Renan kweet zich van die taak, voor zoover de beperktheid des tijds
toeliet. Zijne voordragt, minder een diepzinnig, wijsgeerig betoog, dan eene
letterkundige causerie, minder door overweldigende welsprekendheid dan door krachtige
overtuiging uitmuntende, werd onafgebroken met de grootste aandacht aangehoord
en meer dan eenmaal met uiterlijke blijken van ware instemming begroet.
De hoogleeraar
ving aan met de laatste levensoogenblikken van den wijsgeer. Gelijk hij
afgezonderd had geleefd, vrij van de woelingen der wereld, toog hij, door niemand
bijgestaan, heen. Zijn verlies werd naauwelijks bespeurd, al zorgden zijne
huisgenooten dat hij op het Spui in de Nieuwe Kerk te 's Gravenhage werd
begraven. Jaren lang bleef men hem beoordeelen, gelijk hij door zijne tijden
landgenooten was beoordeeld, “den slechtsten atheïst, den man, met misdrijven
beladen." Le misérable! Toch was
die zóó miskende en verguisde man niemand anders dan de voorlooper van de
Duitsche wijsbegeerte der achttiende eeuw en werd hij door Goethe, Hegel,
Schelling en anderen als zoodanig beschouwd. Er lag in die wederopstanding van
Spinoza zeer zeker eenige overdrijving, maar waarheid was het, dat Spinoza van
alle voormalige denkers “het hoogste bewustzijn van het goddelijke" in zich
heeft omgedragen. Spinoza was van geboorte een Jood, maar noch met het
Jodendom, noch met het Christendom had hij vrede. De Joodsche scholastiek
ontgroeid, zocht zijne ziel, met ongekend verlangen, naar de hoogste waarheid.
Andere joden waren na de vervolgingen der middeleeuwen, in het gastvrije
Nederland eene schuilplaats zoekende, tot schroomvalligheid, bekrompenheid
geneigd.
Een Uriel
d'Acosta gaf zich zelven den dood; Spinoza achtte het leven een te duren prijs
dan om het te vergiftigen of het af te leggen; hij wilde het behouden, om zijn
geest te volmaken, zijn denkvermogen te scherpen, de waarheid op te graven. De
banvloek der Amsterdamsche synagoge had geen vat op een gemoed, waarin de meest
onverstoorbare kalmte zetelde. Descartes trok hem aan, maar om hem te
bestrijden. Diep was Descartes wijsbegeerte, maar aan de cause première, den
grond, de oorzaak van alle oorzaken, had Descartes (mede een balling in
Nederland) niet gedacht. Spinoza zocht: de godheid, alles of niets, de godheid
in alles wat aanwezen heeft. Bij de beoordeeling van zijne werken ziet men
dat ook hij zich nog niet wist los te maken van de geometrische formuleering,
eigen aan de wijsbegeerte van die dagen , van de abstractieve en de
scholastieke termen. Chemie en natuurkennis waren toen niet zoover gevorderd
als thans, maar de waarheid, die hij ontdekte, was deze: dat èn lichaam èn
geest de vormen (les modes) waren van
de substantie, die in God is. God was voor Spinoza de voorwaarde van ieder bestaan, van iedere gedachte: God in
alles is het wachtwoord van Spinoza's philosophie.
Van daar
ook, volgens Renan, de eenige schaduwzijde van die philosophie. Als Mozes
weleer, bestijgt hij de hooge bergtoppen, met eeuwig ijs bedekt, maar heeft hij
schier geen oog voor de rijke en breede vallei, die zich aan den voet van den
berg uitspreidt. Reeds vervuld van het wezen en het begrip der godheid, blijft
hij onverschillig voor de maatschappij en beschouwt hij den mensch uitsluitend in
zijne verhouding tot de godheid. Van utopien had hij een afkeer: de
droombeelden van Thomas Morus boezemden hem afkeer in. Wie zijne wijsbegeerte
wil leeren kennen, bestudeere zijn Godgeleerd
Staatkundig Vertoog, en vooral het twintigste
hoofdstuk. Met welk eene edele overtuiging strijdt Spinoza daar voor het vrij
geweten, voor de vrije rede! Met hoeveel bezieling betoogt hij, dat de vrijheid
is een natuurlijk regt, en dat geen staat het regt heeft den mensch zijne vrijheid
te ontnemen of hem daarin te beperken! Met welk een geestdriftvollen ijver, die
nooit kalmte van redeneering uitsluit, verheft hij zijne afkeurende stem tegen
hen, die ter wille van belang, hunne overtuiging geweld aandoen en zich
lafhartig of zelfzuchtig, uit eerzucht of ijdelheid, voor de magt der regering
nederbuigen. “Geene duurzame regering, die geene redelijke regering is en geene
redelijke, die niet tevens eene gematigde is." Door de blootlegging dier
gevoelens was, ook volgens Schleiermacher, Spinoza zijn tijd ver vooruit en in
zijne werken treft men reeds de denkbeelden aan, die anderhalve eeuw later de
denkende hoofden vervulden.
Hoe wilde
Spinoza dat de mensch zijn geluk in dit leven zou bereiken? Het geheele geheim
lag hierin: “God lief te hebben bovenal" en zich onophoudelijk aan de
beoefening der deugd te wijden, ter wille van de deugd alleen. Waarom zouden
zij op belooning na dit leven kunnen hopen, die gedurende hun leven niets
anders hadden gedaan dan een hooger leven niet te verdienen? Hij, die
gedurende eene reeks van jaren “le prince des athées" werd genoemd, zocht niets
anders dan de liefde Gods in zijn werken te verspreiden, in zijn leven te
belijden. Dit leven zelf, werd door Renan, in enkele trekken aanschouwelijk
voorgesteld, doch de meeste bijzonderheden van dit leven, door den redenaar herinnerd,
zijn in de geschriften van van Vloten en Betz opgenomen en kunnen hier te lande
als algemeen bekend worden ondersteld. Als eene enkele bijzonderheid uit de
werken van Spinoza, wees Renan er op, dat men in al de werken van den wijsgeer “geen
enkel woord van persoonlijke kritiek" ontmoet. Zoo bij iemand van een “voorbeeldig"
leven sprake is geweest, dan was het Spinoza. Het wordt door zijne hevigste
tegenstanders, die zijne tijdgenooten waren, erkend. Bij hem, den banierdrager
van de vrijheid van het geweten, was de volkomenste harmonie tusschen denken en
leven, een denken, dat steeds hooger doordrong, een leven, alleen aan kalmte
van ziel gewijd, een uitoefenen der vrijheid, die nooit in onverdraagzaamheid overging, al was hij zelf daarvan het
slagtoffer. In één woord een leven volgens deze leus: caute (bedachtzaam). En hoe meende Spinoza dat men de zaligheid kon
verwerven? Niet door vrees voor den dood (een lafhartige vrees) maar door een
leven, vervuld van het goddelijk bewustzijn, den mensch ingeschapen. Niet door
den godsdienst te zoeken in doodsche en stroeve vormen en ceremonien, maar in
het wezen: de hoogste zedelijkheid, het godsdienstig gevoel. Van de dogma's
sprak Renan Spinoza na: “il faut nous en passer."
Van de kerksche vormen moet men zich ontdoen, maar de godsdienst moet blijven zetelen in het gemoed. Vooral geene huichelarij, even nutteloos als lafhartig en oneerlijk. Eere aan Spinoza, dat hij de rede stelde vóór alles: van het dogmatisme “nous n'en voulons pas d'avantage."
Van de kerksche vormen moet men zich ontdoen, maar de godsdienst moet blijven zetelen in het gemoed. Vooral geene huichelarij, even nutteloos als lafhartig en oneerlijk. Eere aan Spinoza, dat hij de rede stelde vóór alles: van het dogmatisme “nous n'en voulons pas d'avantage."
Daarna gaf Renan
nog een overzigt van hetgeen Spinoza over de vrijheid heeft geschreven en hoe
de vrijheid ook door den wijsgeer werd beschouwd, als het zekerste middel tot
vooruitgang der beschaving. Waartegen Spinoza het hevigste opkwam, was een
liefde door geweld opgelegd, een geloof op kommando! Vooral Nederland
verdiende het land te zijn, waar deze stellingen het eerst werden geuit. Zeer
zeker zouden door de steeds toenemende losmaking van het dogma, steeds meer
illusien verloren gaan, maar een feit was, dat de volken in de groote steden
zich meer en meer van het bovennatuurlijke ontdoen en niet meer aan de mirakelen
gelooven. Over dit feit moest men zich verheugen. Van al dat bovennatuurlijke
moest worden getuigd: “Ce n'est pas l'idéal." Spinoza wilde het ideaal, maar
dit woord genomen in zijn practische beteekenis. Spinoza was de wijsgeer van
het ideale en op dat ideale grondvestte hij zijne eeuwige godsdienst, want zoo
lang een snaar van het hart voor regt en eer trilde, zoo lang een reine ziel op
aarde werd gevonden, zoo lang de kunst door toon, kleur of dichtmaat het
verhevene uitdrukt zou God onder ons leven; maar wanneer het egoisme, de
bekrompenheid, de onverschilligheid, de verzaking van al wat heilig en goed en
schoon was mogt toenemen, onder de menschheid, dan zou God niet meer in ons
midden zijn. Dieu serait loin de nous.
Door de gedachte dat God in ons woont, worden wij zelfs versterkt in onze
beproevingen en afwijkingen: Est Deus in
nobis (Een God is in ons!) Dat was de leer van den miskenden wijsgeer, den
echt godsdienstigen mensch, voor wien binnen kort op de Paveljoensgracht in den
Haag een standbeeld zal verrijzen. Moge de geest van Spinoza over het
nageslacht zweven en moge dit standbeeld aan ieder, die het aanschouwt, de
leering herhalen, welke de nederige wijsgeer niet opgehouden heeft in handel en
wandel te verkondigen: “wij zijn van Gods geslacht."
Te drie ure
had de redenaar zijne diep gevoelde rede besloten, waarna een orchest, even als
in den aanvang op indrukwekkende wijze, een Adagio
uitvoerde.
Zóó werd te
's Gravenhage op 21 Februarij 1877 de sterfdag van Baruch Spinoza herdacht.
[Cf. Delpher]
_____________________De slotwoorden zijn te mooi om hier niet te herhalen: "c'est d'ici peut-être que Dieu a été vu de plus près" - "hier was het wellicht dat God het meest van dichtbij is gezien."
Heel mooi weer dit onder ogen te krijgen. En wat een verslag van die herdenking.
BeantwoordenVerwijderenHet oorspronkelijke stuk staat op Gallica: http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k1142954
BeantwoordenVerwijderenDank,
BeantwoordenVerwijderenIk ontdek nu
[1] dat ik eerder een blog had: Ernest Renan (1823 - 1892) bij herdenking 200e sterfdag van Spinoza
http://blog.despinoza.nl/log/ernest-renan-1823-1892-bij-herdenking-200e-sterfdag-van-spinoza.html
[2] Dat ik de vertaling van die rede [In: Knight, William Angus, 1836-1916, Spinoza: four essays by Land, Kuno Fischer, J. Van Vloten and Ernest Renan. Publisher: London, Williams and Norgate, 1882] in een PDF had gebracht. Deze heb ik heden verplaatst naar:
http://blogimages.seniorennet.be/bds/attach/145750.pdf
Wel grappig te zien dat Renan blijkbaar had gedacht die rede te houden bij de onthulling van het Haagse Spinozamonument, maar dat was er nog niet. De rede werd ook niet op 21 febr. 1877, Spinoza's sterfdag, maar op 22 febr. gehouden.
Wat een zorgvuldige en mooie taal!
BeantwoordenVerwijderenHet is een tekst die ik dan ook meer dan eenmaal met uiterlijke blijken van ware instemming begroet.
Unknown, bedankt voor de originele versie. En eens met Ed.
BeantwoordenVerwijderen