zaterdag 8 juli 2017

Erik Stephenson stelt voor om “gemeenschappelijke naturen” als “formele essenties” te zien


Op woensdag 5 juli 2017 had ik een blog over "Erik Stephenson – Spinoza scholar". Het ging me daarbij om zijn artikel, waarin hij zich bezighoudt met een vraag die al vaak op dit Spinozablog aan de orde was: bestaat een algemene menselijke natuur (een generale essentie van de mens)? Ook heb ik sterk de indruk dat het van invloed kan zijn op een deel van de discussie die momenteel loopt op het blog van 29 juni 2017 Over het recente artikel van Henk Keizer "Spinoza: Zijn essenties van particuliere dingen eeuwig?" Het gaat om het artikel:

Erik Stephenson, “Common natures of finite modes in Spinoza’s Ethics”; in: Cogent Arts & Humanities, Vol. 3 (2016), #1 [PDF, ook bij Tandfonline de PDF
Ik wil er in dit blog graag nader op in gaan.
Hij begint met de kwestie of universalia (zoals stoel, mens, liefde etc.) buiten de menselijke geest bestaan, of dat het louter mentale constructies zijn. Het gaat hem dus om de eventuele ontologische status van universalia. Vooral in ethiek speelt die vraag of er sprake kan zijn van een universele menselijke natuur. Ook in Spinoza’s Ethica speelt dit.  

In zijn artikel laat Erik Stephenson eerst [I] zien dat Spinoza uitgaat van het werkelijk bestaan van de aard resp. natuur die vele individuen gemeenschappelijk hebben; en dat het daarbij gaat om iets dat werkelijk bestaat – waar Spinoza realist is (in de technische betekenis die deze term in de Middeleeuwse universaliastrijd had). Vervolgens [II] gaat hij passages na waarin Spinoza uitdrukkelijk zegt dat alleen individuele dingen bestaan en dat universalia geen bestaan hebben buiten de geest – dat het om mentale constructies gaat: daar is Spinoza nominalist. Is de Ethica dan niet coherent? Stephenson laat [III] zien dat dit niet het geval is, dat beide benaderingen te verzoenen zijn en dat de consequentheid van de Ethica te redden is als we zijn lezing volgen: n.l.  de gemeenschappelijke naturen die eindige modi hebben, te zien als “formele essenties”, verstoken van elk – zowel individueel als universeel – bestaan: universaliteit is dan louter iets dat alleen in de geest opkomt. En dat zij in geïndividualiseerde vorm tot bestaan komen als werkelijke metafysische bestanddelen van de 'actuele essenties' (het daadwerkelijk bestaan in tijd – duur - en plaats) van enkelvoudige dingen.



Globaal de opbouw:
I- ’t realistische aspect: inividuele mensen delen een gemeenschappelijke natuur; [cf.4/36, 2/10s, 4/3Dem, 4/AppCaput7&9]. [Noot 18: Many scholars agree that the common human essence is at least partially constituted by reason].

II- nominalistische elementen, te weten: (1) dat alleen individuen bestaan en (2) dat universalia niet meer dan ggedachtenconstructies zijn [cf. 2/Def2, 2/11–13, 2/40S1, 2/48–49, 3/56–57]. In dit verband benadrukt hij dat 2/Def2 in lijkt te gaan tegen de mogeijkheid van gemeenschappelijke essenties – dat het dan slechts om mentale constructies zou gaan.
[Noot 20. In other words, what I wish to argue is that while common natures of finite modes are real components of actually existing individual things, and thus the purely nominalistic reading is mistaken, Spinoza must nevertheless be regarded as eschewing full-fledged Platonic realism because the common natures of finite modes only have actual existence insofar as they inhere, in individuated form, in actually existing individual things. He thus charts a middle course between extreme realism and extreme nominalism with respect to the ontological status of common natures of finite modes.

III: synthese van de realistische en nominalistische elementen
In deze paragraaf bekijkt hij wat Spinoza leert over modi die niet bestaan [in 2/8 en 2/8s]; gaat hij in op het onderscheid tussen formele [volgen hem ‘unactualized potentialities’] en actuele essenties.

Hij ziet het zo: (1) the formal essences of all singular things or finite modes are comprehended in God’s attributes and (2) these formal essences have no being of their own, but exist only as possibilities of being merely implicit (implicata) in their respective attributes and the ideas of these attributes in the infinite intellect.
Kortom, common essences of finite modes have real, mind-independent existence, but that in themselves they do not have existence: they are formal essences [Devoid of any being in themselves, formal essences are also devoid of any inherent striving to act or persevere in being.]

[…] But we have also seen that formal essences can be common to finite modes, and that these common essences are “in” finite individuals as metaphysical constituents of their being. Their presence in actually existing individuals is what accounts for the fact that actually existing individuals can, despite their being individuals, nevertheless have certain essential traits in common. But formal essences do not, in themselves, have any being.
[…] actual essences represent, or at the very least involve, the actualization of formal essences. To actually exist is to be individual. Hence, the actualization of formal essences that are common will involve their individuation. Actual essences of finite modes thus are, or involve, common formal essences of finite modes in individuated form. Common formal essences are “in” the actual essences of finite modes, but in fully determinate form. For example, “triangularity” is “in” a particular isosceles triangle—this is what makes the latter a triangle—but in completely determinate form, having taken on these dimensions, these angles and so forth.

Commentaar
Net nu we Henk Keizer in zijn recente artikel [cf. blog] hebben zien betogen (in een ijzersterk betoog) dat de dichotomie formele – actuele essenties door Spinoza scholars bedacht is, maar dat Spinoza’s werkelijke dichotomie is: formele – objectieve essenties, worden we hier nog eens met die eerste dichotomie geconfronteerd.

Toch laat bovenstaande globale samenvatting zien, dat het zinvol kan zijn om ook formele – actuele essenties tegenover elkaar te zetten. Zoals Stephenson het doet (‘t formele wijst bij hem niet naar ‘bestaan’, laat staan eeuwig bestaan) heeft hij in beginsel een zinvolle leeswijze, waarin hij – jammer genoeg, want geheel onnodig – formele essenties als ‘mogelijkheden’ (potentialiteiten) ziet die geactualiseerd worden in actuele essenties. Dit brengt Spinoza in een Aristotelisch kader, terwijl bij Spinoza geen ruimte is voor potenties [hij is immers necessitarianist: de dingen hadden niet anders kunnen zijn dan ze gebeurd zijn] .
Ook formele essenties kennen een eigen actualiteit in Gods essentie (gezien sub specie aeternitatis), zonder dat ze daarmee een eigen eeuwig bestaan hebben. De lezing van formele essenties als ‘mogelijkheden’ (potentialiteiten) die geactualiseerd worden in actuele essenties, lijkt me overigens niet tot de kern of hoofdlijn van zijn betoog te behoren. Dat kun je daarbinnen dus ook heel goed anders interpreteren.
Afgezien dan van de tweedeling potentie – actualiteit, ervaar ik Stephenson’s benadering als behoorlijk vruchtbaar. Hij laat zien hoe gemeenschappelijke essentiële kenmerken formele essenties zijn die telkens geïndividualiseerd worden in singuliere dingen (en nooit als formele essentie worden geactualiseerd - ik neem de terminologie toch even over). En hij kan er bepaalde kwesties (zoals het verschil tussen de dronkaard en de wijze in 3/57s) heel goed mee toelichten.

7 opmerkingen:

  1. Stan, dank voor het samenvatten van het artikel van Stephenson. We kunnen de term 'formal essences' gebruiken voor wat we willen, het gaat er om wat SPINOZA bedoelt als hij de term in technische zin gebruikt. Ik denk dat er nogal wat bezwaren zijn tegen de lezing van Stephenson. Niet alleen de term maar ook het begrip "common essence" is bij Spinoza uit den boze. Het begrip bestaat niet bij hem. Gemeenschappelijke kenmerken van dingen kunnen niet de essentie van een ding vormen (2/37) en kunnen dus ook niet de basis van de 'actuele essentie" van een ding zijn. (Het is een beetje Pavlov om formele essenties en actuele essentie als verschillende essenties te willen zien). Spinoza, die de term "formele essentie" 2x gebruikt in de Ethica (in 2/8 en 5/40s2), zal daar dus zeker niet zoiets als "common essences" mee bedoeld hebben. In mijn artikel geef ik aan hoe 'formele essentie' wel begrepen zou moeten worden.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Spinoza zal heus wel in enige zin zoiets als 'de menselijke natuur' erkennen, maar het is verre van hem om dat de formele essentie van een mens te noemen. Ook is het zeer on-spinozistisch om het gemeenschappelijke van dingen in enige zin de essentie van die dingen te noemen.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Vanuit het standpunt van "Consciousness Explained" (Daniel Dennett) bekeken is dit een non-probleem. Alles speelt zich af binnen de taal die alleen betekenis krijgt doordat die op een of andere manier door een (sociale) intelligentie gebruikt wordt. Een boek dat door niemand gelezen wordt is een verzameling inkt op papier zonder betekenis. Als het wordt opgegraven en ontcijfert krijgt het betekenis terug. Ik vraag me dan ook af of Stephenson Spinoza in een Aristotelisch kader brengt. Potentialiteiten zijn slechts potentialiteiten binnen een bewustzijn. De afloop (selectie van een potentialiteit) is weliswaar gedetermineerd maar vanuit dat bewustzijn is die afloop onkenbaar, d.w.z. pas kenbaar na de "keuze" (compatibilisme). Geen idee of er ergens onderzoek gedaan is naar de relatie tussen Dennett en Spinoza. Zou interessant kunnen zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Henk, je hebt me met deze twee reacties overtuigd.
    Blijft het probleem dat Stephenson beschrijft en waarvoor hij een oplossing meende gevonden te hebben. Zij oplossing waarvoor hij de 'formele essentie' wilde inzetten, leek mij een zinvolle vondst. Niet dus. Het vraagstuk van mogelijke inconsistentie in Spinoza blijft bestaan. Dat lijk jij enigszins te bagatelliseren met "Spinoza zal heus wel in enige zin zoiets als 'de menselijke natuur' erkennen." Stephenson's voorstel om "het gemeenschappelijke van dingen in enige zin" als 'formele essentie te zien, sprak mij meer aan dn Sangiacomo's oplossing om er een teleologisch streven van de conatus in te zien - een oriëntering op 'agreement in nature'. Onrust over en onvrede met Sangiacomo's What are Human Beings? Essences and Aptitudes in Spinoza’s Anthropology" maakte dat ik enigszins opgelucht raakte van Stephenson's artikel, aan de voetnoten waarvan je de gedegenheid van zijn studie kunt meevoelen.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Victor,
    Zie dit blog van mij van 27 feb. 2009 over hoe weinig aandacht Daniel Dennett aan Spinoza gaf en hoe hij kennelijk weinig of niets van Spinoza afwist.
    http://spinoza.blogse.nl/log/mensen-als-instrumentenmakers-materieel-en-geestelijk.html

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Stan, Ik ervaar de opmerking van D niet als sneer. Los daarvan kan niet van iedere hedendaagse filosoof gevraagd worden dat hij zich uitgebreid met Spinoza uiteenzet. Jouw blog is er een voorbeeld van dat Spinoza-interpretatie meer een levenstaak is. Zo ondubbelzinnig is het kennelijk allemaal niet. Het lijkt me dan ook omgekeerd een opgave voor een Spinozakenner om zich met Dennett bezig te gaan houden.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Stan, stel je voor dat je in een helikopter zit van waaruit je spiraalsgewijs van hoog naar laag opnamen maakt van een gevarieerd landschap. De opnamen van dezelfde dingen zullen er dan steeds heel verschillend uitzien. De ‘inconsitenties’ in de Ethica zijn (1) het gevolg van de enorme complexiteit van de natuur en (2) van de positie van waaruit een bepaald onderdeel behandeld wordt. Als je ‘de trappen van volmaaktheid’ (1.aanhangsel, pag. 52 van vertaling van Corinna Vermeulen) in een plat vlak zou leggen, zou je zien hoe Spinoza daar op een vergelijkbare manier doorheen gaat, waarbij de wendingen van de spiraal iedere keer nauwer worden, om te eindigen in het glorieuze hoofdstuk 5. Hetzelfde komt steeds terug, maar de stellingen en begrippen kunnen daardoor in een andere context een schijnbaar tegenstrijdige betekenis krijgen.

    BeantwoordenVerwijderen