woensdag 1 november 2017

Dossier “interpreteren van 1/17s” - 6. Michael Istvan uitvoerig over 1/17s

Nog hooguit één keer wellicht haal ik een tekst naar dit dossier en dan hoop ik zover te zijn om met mijn interpretatie te komen van de aan de orde gestelde kwestie, zoals ik die in dit blog formuleerde: n.l. om de vraag hoe het voorbeeld dat Spinoza behandelt in 1/17s gelezen moet worden, wat de rol ervan is in het betoog en of het spreken over gemeenschappelijke essentie van mensen, die dan ook nog ‘een eeuwige waarheid’ wordt genoemd, door Spinoza zo gemeend is: of het zijn eigen opvatting weergeeft of dat hij – bij wijze van argument – even meegaat met die gedachten die hij tenslotte verwerpt. Daar kom ik nu spoedig op, naar ik verwacht.
Op zaterdag 30 september 2017 had ik het blog: “Volgens Michael A Istvan Jr. is Spinoza een realist in de variant van universalist,” waarin ik verwees naar diens omvangrijke proefschrift, waarin hij zeer veel literatuur behandelt, waarbij hij juist op zoek is naar hoe in de secundaire Spinoza-literatuur het essentiebegrip wordt behandeld in het licht van de aloude onderscheid tussen realisme en nominalisme: waarbij hij de aloud posities nog verder onderscheidt (ik nam het schema ervan over in dat blog).
In zijn § 6.3 1p17s die loopt van p. 201 – 226, gaat hij uitgebreid in op 1/17s (26 bladzijden!). Daaruit haal ik een boeiend onderdeel dat juist voor onze discussie hier van belang is. Ik raad lezing van de hele paragraaf aan [de dissertatie heb ik ook nog niet in z’n geheel gelezen]. Ik citeer de tekst met de nummering van zijn voetnoten, waarvan ik hier eindnoten maak, maar voor de verwijzing naar de bibliografie verwijs ik naar zijn dissertatie [PDF].

Third, in a comment to her Italian translation of Ethics, Giancotti Boscherini[498] follows Koyré[499] in suggesting that Spinoza is not speaking in his own voice, only rhetorically, on various matters in 1p17s. That is how, for example, she explains away the apparent tension, originally pointed out by Tschirnhaus (Ep. 63 IV/275), between the following two Spinozistic principles when it comes to God as cause of his effects: Letter 4’s causal similarity principle, a principle according to which the effect has in common with the cause what it receives from the cause (see also 1a5 plus 1p3, 4pref II/208/5-6, 5a2; KV 2.24 I/104/25-29, KV app1a5 I/114/15; TTP 4 III/58/19-20), and 1p17s’s causal dissimilarity principle, a principle according to which the effect differs from the cause precisely in what it receives from the cause (see Chapter X).[500] Giancotti Boscherini says that Spinoza was appealing to the dissimilarity principle not because he believed it but in order to illustrate the extreme position, and one that many take Spinoza personally to deny, that the intellect of God is entirely other to the intellect of man. Since Spinoza brings up the issue of men sharing an essence as an example of the dissimilarity principle that, according to Giancotti Boscherini, he did not really believe, perhaps the men sharing an essence should itself be suspected as not being Spinoza’s true view.[501] The take home point would be this. 1p17s is largely a reductio against the view that God in his absolute nature has intellect. The common essence passage is one of the unacceptable results of this false view that God has intellect. Man having a common essence is, for Spinoza, one of the absurd consequences of the view that God has intellect.

Fourth, the defender of the antirealist interpretation could always stress how the 1p17s passage is just some passing remark buried in a scholium. This is significant because scholia, lacking the formal geometrical trappings of other areas, are presumably where Spinoza permits himself to speak comparatively loosely, unencumbered by that “cumbersome Geometric order” where clarity is a first and foremost priority (4p18s and TTP 7.17). So the idea would be that, since Spinoza is supposed to be an antirealist, we should disregard the realist 1p17s passage.

I am one who finds it incumbent on the commentator to make every effort to see how all the words of an author harmonize (from scholia to propositions, from letters and notes to published works).[502] So my default assumption—at least when I bracket off Giancotti Boscherini’s line of reasoning, which I do not find convincing anyway (see Chapter X)—is that Spinoza must just be thinking of essence in a different way in those passages that apparently conflict with 1p17s.[503] Only the most uncharitable interpreters would hold up 1p17s and 2d2 next to each other and declare: contradiction! This is especially the case in light of the following fact. Contrary to what several Spinoza scholars seem to think,[504] an individual’s having its own peculiar essence is, as Aristotle among so many others have maintained[505] (and as is simply true by the light of reason), compatible with that individual instantiating one and the same essence as some other individual.[506] On the one hand, Peter and Paul could have one and the same “human nature in general,” to use Spinoza’s words (1p8s2 II/51/5), that is, an essence exclusive of the peculiarities about each (the peculiarities grounding their actually being two). That would be the sort of essence in discussion at 1p17s (see TP 2.2). On the other hand, each could have his own peculiar essence, an essence constituted by the totality of his features and so including the ones peculiar to him as well as the ones that he has in common with the other man. That sounds more like what Spinoza calls the “actual essence” at 3p7. After all, the actual essence of an individual is just the sum of its power (3p7d) and, since everything in Spinoza’s ontology has power or efficacy (1p36, 1p36d), the conception of its total power must involve the conception of the totality of its features. So I would say that the essences had by multiple individuals are the non-singularizing essences, if you will, of those individuals. And I would say that the essences that uniquely pick out one individual from all the rest are the singularizing essences, if you will, of those individuals. 2d2 would concern the singularizing essences whereas 1p17s (and certain passages that I will bring up in this chapter) concern non-singularizing essences.

In the end, I find the above reasons for striking 1p17s from the record to be weak. But if only for the sake of the argument, I will strike the passage from the record (at least temporarily).

 




[498] Giancotti Boscherini 1988.
[499] Koyré 1950.
[500] See the following few commentators who have mentioned this pressing tension in Spinoza’s thought: Di Poppa 2006, 273ff; Rivaud 1906, 128-130; Schmaltz 2000, 86; Curley 1985, 427n51; Deleuze 1992, 48, 356n11, 356n12; Gueroult 1968, 286-295; Giancotti Boscherini 1988; Lachièze-Rey 1950, 156-159.
[501] See also Manning 2012, n8.
[502] See Daniel 2013a, 40.
[503] See Della Rocca 1996, 87, 187n13; Della Rocca 2004; Jaquet 2005, 85.
[504] Martineau 1882, 150n2, 111; Rice 1991, 300n39; Hampshire 1988, 108; see Melamed 2013d, 58n194.
[505] See Aristotle Metaphysics, 1003a14-14 and 1035b28ff. 
[506] See Della Rocca 2008, 95; Soyarslan 2013.

17 opmerkingen:

  1. Stan, ik aarzel om te reageren, want de echte discussie is nog niet aangebroken. Maar zie dit dan als een bescheiden input naast die van de grootheden die jij in de laatste blogs hebt ingebracht. Ik wil iets zeggen over essenties en over de relatie tussen oorzaak en gevolg.
    Ik zei al eerder dat Spinoza onderscheid maakt tussen de essentie van dingen en de natuur van dingen. Ik gaf al het voorbeeld dat attributen de natuur van een substantie zijn (1/5), maar niet de essentie. Een definitie geeft de natuur van een ding (1/8s2). Istvan noemt dit 'non-singularizing essences', maar dit is een benaming vanuit de aristotelische traditie. Spinoza noemt dit geen 'essenties', hij noemt dit de natuur van dingen. Bij Spinoza is er geen 'algemene essentie' van dingen.
    Over de relatie van oorzaak-gevolg. Enerzijds is er overeenstemming tussen oorzaak en gevolg (1/p3), anderzijds is er verschil (1/17s). Er is overeenstemming in de natuur van oorzaak en gevolg ('dat wat ze gemeenschappelijk hebben'), er is verschil in essentie en bestaan van oorzaak en gevolg ('dat waarin oorzaak en gevolg verschillen'). 1/17s laat zien waar de verschillen betrekking op hebben. Er is dus geen contradictie.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Henk,
      Over de relatie van oorzaak-gevolg. Je hebt bij Spinoza, zoals jij aangeeft, naast causaliteit nog overeenkomen en insluiten.
      Alain Badiou zet deze drie begrippen in om de relatie tussen het goddelijke verstand van het menselijke verstand te duiden. Causaliteit, insluiten en overeenkomen geeft telkens andere verhoudingen tussen deze beiden.

      Verwijderen
    2. Ed,
      Ik stel voor om het later apart nog eens over Alain Badiou's Spinoza-interpretatie te hebben. Jouw reactie op een vorig blog richting Sugar doet mij overwegen daaraan een keer een apart blog te wijden. Daar krijg je dan alle kans je opmerkingen in te brengen. Ik vind het te ingewikkeld om dat in de discussie hier en nu mee te nemen.

      Verwijderen
    3. Stan,
      Je moet Badiou niet meenemen maar causaliteit, overeenkomen en insluiten.
      Een stuk over Badiou hoeft niet want niemand op jouw blog heeft de ' mindset' om daar in te kunnen meelezen. (Niks kwaad mee bedoeld.)

      Verwijderen
    4. Als je wilt weten wat precies met de trits "causaliteit, overeenkomen en insluiten" bedoeld wordt, moet je toch echt bij Badiou of een tekst over Badiou te rade gaan.
      En dan, sluit je jezelf in of uit bij "niemand op jouw blog heeft de 'mindset'...?"

      Verwijderen
    5. Stan,
      ik zie je bericht nu pas. Ja, ik lees en herlees Badiou zorgvuldig.

      Verwijderen
  2. Ik denk dat je het niemand kwalijk kunt nemen als hij tijdens het denken over 1/17s tot andere gedachten en inzichten komt. Het zou best wel eens kunnen zijn dat Spinoza in 1/17s met essentie bedoelt wat hij anders met natuur bedoelt. Als het goddelijke verstand van het menselijke verstand verschilt als het sterrenbeeld hond en een blaffende hond en alleen de naam gemeen hebben, dan zegt hij dat de natuur van het goddelijke verstand een heel andere is dan de natuur van het menselijke verstand. Als hij aan het eind zegt: het goddelijke verstand, beschouwd als Gods essentie, is oorzaak van het bestaan en het wezen van ons verstand en zal dus zowel onder het opzicht van het bestaan als van het wezen van ons verstand verschillen EN ZAL DAARMEE ALLEEN IN NAAM OVEREENKOMEN, dan kan men hieruit afleiden dat met de essentie van het verstand de natuur van het verstand wordt bedoeld. De natuur van Gods verstand verschilt van de natuur van ons verstand omdat Gods verstand OORZAAK is van de natuur van ons verstand. Nu komt ook het menselijke voorbeeld in een ander licht te staan. Een mens is oorzaak van het bestaan van een ander mens, maar niet van de natuur van een ander mens. Die is 'een eeuwige waarheid'. Spinoza gebruikt het voorbeeld om te laten zien: onder het opzicht waarin iets oorzaak van iets anders is, verschilt het van dat andere. Voor een mens geldt dat voor het bestaan. Dat illustreert de algemene regel. Op God toegepast geldt ook voor de essentie/natuur(wat bij de mens niet het geval is). Maar bij God wel. Vandaar het verschil als tussen het sterrenbeeld hond en de blaffende hond.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Henk,
      Nu ben ik het grotendeels met je eens. In Dossier 4 van Stan kan je in de simpeler opgezette Nederlandse pagina met vooral plaatjes de geschiedenis van dit filosofisch probleem lezen onder Dubbel-aspecttheorie (Wikipedia). Ook de natuurkundig-wiskundige scheikundig opgevat die ik voorsta komt erin voor.
      Dan is er geen paradox. In de brieven met Oldenburg en de natuurkundige en wiskundige Tschrinhaus legt Spinoza dat veel eerder al uit. Ook brief 40 gaat over het probleem hoe een tekst in haar context moet worden begrepen.

      Verwijderen
  3. Ook brief 37 geeft Spinoza een korte duidelijke uitleg aan Johannes Bouwmeester over zijn Methode om ware kennis te verwerven en de verklarende aantekeningen in de uitgave van de wereldbibliotheek 1992.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Een volgende analyse zal de analyse van Spinoza's antwoord aan Tschirnhaus moeten zijn, in brief 64.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. In brief 64 bestrijdt Spinoza de opvattingen van Hugo van Boxel met zijn natuurkundige en wiskundige argumenten het aller duidelijkst.

      Verwijderen
  5. In de brief 56 aan van Boxel en Tschirnhaus 57 komt Spinoza met een waarschijnlijkheidleer die meer zekerheid geeft, die nu nog toegepast wordt om met onzekerheidsprincipe van Heisenberg in de Natuurkunde te integreren. De hele diskussie mondt uit in een briefwiseling 58, 59 en 60 (meetkunde/algebra), 63, 64, 65 en 66. Later brief 80, 81,82 en 83 wordt daar nog dieper op doorgegaan. Hoe je verschillende grootheden toch als eenheid van denken en zijn kan opvatten en beschrijven. De complexiteit ervan is hij voornemens en hoopt hij als er tijd van leven is beter te formuleren. Met Stensen, Oldenburg voert hij over hetzelfde onderwerp een diskussie over geloof en bijgeloof in het licht van wat we van het complexe bestaan te weten kunnen komen met hulp van zijn objectiverende Methode om de werkende Natuur daarmee naar theorie en in de praktijk (inhoudelijk naar bewust-zijn) vergelijkend te bestuderen. Zo ver is het niet gekomen ook de scheikundige kennis was toen nog niet zo ver om dat tijd-ruimtelijke causale verband wat Spinoza voorzag en waardeerde als de macht van ons verstand te bewijzen.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Hoewel het nog erg donker was, denk ik dat ik zo rond 3.30 uur vannacht het licht heb gezien ten aanzien van 1/17s. Als het gaat om een verschil tussen het sterrenbeeld hond en een blaffende hond, als dingen alleen de naam gemeen hebben, gaat het om een verschil in de natuur van de dingen. Als Spinoza in 1/17s zegt dat God oorzaak is van zowel het bestaan als de essentie van de dingen, is dat een spinozistische waarheid. God is van alles (wat onder een oneindig verstand kan vallen) de efficiente oorzaak (1/16c1), dus zowel van het bestaan als de essentie van de dingen. Met het voorbeeld van de mens toont Spinoza aan (illustreert hij) dat een oorzaak van het veroorzaakte verschilt, juist in dat wat veroorzaakt wordt. Een mens veroorzaakt het bestaan van een andere mens. Daarom verschillen ze in hun bestaan. Hij besluit zijn redenering: Als Gods verstand zijn essentie is, is zijn verstand oorzaak van zowel het bestaan als de essentie van ons verstand. Omdat zijn verstand de oorzaak is van de essentie van ons verstand, verschilt de essentie van zijn verstand van de essentie van ons verstand. Daarom komen ze alleen overeen in naam, ofwel, daarom verschilt de natuur van het goddelijke verstand van de natuur van het menselijke verstand. Waarom? Omdat hun 'essenties' verschillen. Met 'essentie' kan Spinoza dan niet anders bedoeld hebben dan 'de natuur' van het verstand. Daarom is wat hij over de mens zegt ook geen hypothese. Een mens is oorzaak van het bestaan van een andere mens, maar niet van zijn menselijke natuur.

    Tschirnhaus zegt in brief 63: als Gods verstand van ons verstand zowel in essentie als in bestaan verschilt, kan het dus niets gemeen hebben met ons verstand. Hoe kan Gods verstand dan oorzaak zijn van ons verstand, want daarvoor moeten ze wat gemeen hebben (1/3). Spinoza's antwoord is cryptisch. Hij zegt: daar alle afzonderlijke dingen van hun oorzaken zowel in essentie als bestaan verschillen, zie ik hiervoor geen enkele reden tot twijfel. Ik denk dat hij wil zeggen: die zijn ook geen oorzaak en gevolg van elkaar. Waarom denk ik dat? Omdat hij tussenvoegt: BEHALVE DIE WELKE DOOR HUNS GELIJKE WORDEN VOORTGEBRACHT. Die verschillen NIET zowel in essentie als in bestaan en die kunnen wel oorzaak en gevolg zijn, omdat ze met elkaar overeenkomen, elkaars gelijke zijn. HUNS GELIJKE: die dezelfde natuur hebben.

    Spinoza zegt niet: ja, maar dat is ook niet mijn eigen stelling. Hij aanvaardt de stelling als zijn stelling.

    Samenvattend: het hele probleem van 1/17s is opgelost als we de essentie van dingen hier begrijpen als de natuur van dingen. De bedoeling van Spinoza is duidelijk: hij wil door een bewijs uit het ongerijmde aantonen dat Gods verstand niet tot zijn wezen kan behoren. Want dan zouden Gods verstand en ons verstand een geheel verschillende natuur hebben, omdat hun 'essenties' verschillen.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. En Spinoza wil helemaal niets aantonen over de mens. Over de mens constateert hij twee feiten: dat hij oorzaak is van het bestaan van een andere mens (en dus op dat punt verschilt) en dat een mens geen oorzaak is van de essentie van een andere mens, d.w.z. geen oorzaak is van de natuur van een andere mens.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Henk, Ik heb je reactie waarin je het opgaan van het licht in je beschrijft nu vele malen gelezen en ik zie het licht niet. Je construeert a.h.w. een verschil tussen 'essentie' en 'natuur' en dat zou dan de oplossing van het raadsel moeten zijn. Het blijft voor mij een raadsel, daar voor Spinoza 'essentie' en 'natuur' woorden voor hetzelfde zijn. Een bewijs daarvoor zie je juist ook in datzelfde 1/17s. Daar begint hij zijn contrafactische betoog met dat er mensen zijn die Gods verstand en wil tot zijn wezen zien behoren; zo in de volgende zin nog eens; en dan gaat hij verder met "Als het verstand tot de goddelijke natuur behoort, kan het onmogelijk... etc." Kortom, hij gebruikt de termen door elkaar. Weg onderscheid. Weg licht?

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Henk, het lijkt er op dat ik nu hetzelfde kan opmerken, n.l. dat het lijkt of je de discussie met mij hebt beëindigd. Moet ik constateren dat je op mijn opmerking dat Spinoza essentie en natuur door elkaar gebruikt, geen weerwoord hebt? Is het licht inderdaad weer uitgegaan?

    BeantwoordenVerwijderen