zondag 29 oktober 2017

Dossier “interpreteren van 1/17s” - 1. Richard Manning over de essentie-definitie

Al enige dagen ben ik bezig om mijn gedachten m.b.t de kwestie die in vorige blogs aan de orde was en die culmineerde in het gastblog van Henk Keizer van voorbije dinsdag 24 oktober 2017: “Het interpreteren van Spinoza.” Zoals ik in reactie daarop mij voornam, wil ik met een stuk komen, waarin ik de vraagstukken nog eens goed op een rijtje wil zetten (Ik meen de zaken in mijn hoofd al behoorlijk goed op een rijtje te hebben, maar wil met meer aandachtspunten komen).
Het gaat dan met name om de vraag hoe het voorbeeld dat Spinoza behandelt in 1/17s gelezen moet worden, wat de rol ervan is in het betoog en of het spreken over gemeenschappelijke essentie van mensen, die dan ook nog ‘een eeuwige waarheid’ wordt genoemd, door Spinoza zo gemeend is: of het zijn eigen opvatting weergeeft of dat hij – bij wijze van argument – even meegaat met die gedachten die hij tenslotte verwerpt.

Mogelijk is er met het zgn. axioma dat Spinoza in 1/17s inzet iets aan de hand? Ik heb ooit eens gelezen dat Spinoza er een reactie op Descartes in had neergelegd (daar ben ik naar op zoek). Het (niet door hem zo genoemde, maar wel aldus gebruikte) ‘axioma’ luidt:
Nam causatum differt a sua causa praecise in eo quod a causa habet.
Want het veroorzaakte verschilt van zijn oorzaak precies in datgene wat het van zijn oorzaak heeft.
Dit is een opmerkelijke axiomatische stelling - en 1/17s is de enige plaats waar dit benadrukken van het VERSCHIL tussen effect en oorzaak voorkomt, terwijl overal elders (zowel in de KV, de Ethica als de TTP) Spinoza de OVEREENKOMST tussen oorzaak en gevolg beklemtoont. Zo b.v.
Wanneer zaken niets met elkaar gemeen hebben, kan de ene niet de oorzaak van de andere zijn (1/3). Hij grijpt daarin terug op het 5e axioma dat zo’n centrale rol speelt in zijn bewijs dat er maar één substantie kan zijn: “zaken die niets met elkaar gemeen hebben, kunnen ook niet uit elkaar worden begrepen, met andere woorden, het begrip van het ene sluit niet dat van het andere in.” (1/ax5). En zie ook:
De kennis van een gevolg hangt af van de kennis van de oorzaak en sluit deze in. (1/ax4) Dit axioma dat eveneens de overeenkomst tussen gevolg en oorzaak benadrukt, speelt een belangrijke rol in het tweede deel.
Wat kan het betekenen dat Spinoza in 1/17s juist het verschil tussen oorzaak en gevolg beklemtoont?
Terwijl ik ernaar op zoek ben hoe dit t.o.v. Descartes zit, kom ik interessante teksten tegen, die een dossier kunnen vullen dat ik intussen de geïnteresseerde bezoeker van dit blog niet wil onthouden. Ik kan het bij mijn uiteindelijke discussiebijdrage gebruiken.  
* * *

Ik citeer hier als eerste een tekst van Richard Manning, waarin hij op Spinoza’s essentie-definitie ingaat en hoe essentie speelt in 1/17s. Hierbij wordt nog niets gezegd over de twee verschillende oorzaak-gevolg-relaties. l
Richard Manning “Spinoza's Physical Theory” in: StanfordEncyclopedia of Philosophy

5.3 Individuation by essence

In the previous sub-section, we saw reasons for doubting the adequacy of readings that treat the PI's [Physical Interlude] talk of motion and rest as constituting his entire account of individuation. This section considers an alternative interpretation of Spinoza's approach to individuation. This account appeals to the notion of individuating essences.

In IId2 Spinoza says:

to the essence of a thing belongs that which, being given, the thing is necessarily posited and which, being taken away, the thing is necessarily taken away; or that without which the thing can neither be nor be conceived, and which can neither be nor be conceived without the thing.
This does not quite offer a definition of “essence”, but rather defines what belongs to it. IId2 speaks of the essences of “things.” Individuals, or singular things, are surely things. If what belongs to the essence of an individual is given (by “given” Spinoza means “posited as existing”), then so too is the individual. This suggests that the essence of an individual is particular to that individual, since otherwise, what belongs to it could be given without that individual being posited, so long as some other individual with that essence were posited.[9]

9. A complication prohibits us from inferring straightaway that essences are particular to individuals, and adequate on their own to individuate them. There is some apparent support to be found in Spinoza's text for the claim that distinct individuals may share essence. In Ip17s Spinoza says, “a man is the cause of the existence of another man, but not of his essence, for that latter is an eternal truth. Hence they can agree entirely according to their essence. But in existing they must differ.” But while not in outright contradiction with IId2, the idea that two distinct individuals might agree entirely in their essences has quite implausible and embarrassing consequences when taken in concert with it. For suppose I conceive Peter, who has a given essence, through being caused to have an idea of him by interacting with him. Suppose further that Paul shares that essence, though I have never interacted with him. Nonetheless, in conceiving Peter I conceive Paul. Worse yet, if two distinct individuals may have the same essence, then IId2 would imply that any two individuals that share the same essence must co-endure, i.e., must exist determinately at precisely the same times, since if one of them exists, its essence does, and that essence cannot exist without that of which it is the essence existing. Not only is this implausible on its face, it also directly conflicts with the very example IIp17s exploits in allegedly showing how two individuals might share an essence: a man sharing entirely the essence of another man whom he causes. It makes more interpretive sense to suppose that Spinoza regards essences as particular to the individuals to which they belong. For this reason, we might question Schliesser's claims that knowledge of Spinozistic essences is knowledge of types, which can in principle be multiply instantiated, rather than tokens, and that such essences are not “instantiated in space and time” (Schliesser 2014, p. 8).
Moreover, we need not read the remark in Ip17s as actually endorsing in full voice the view that two individuals can have the same essence. Spinoza makes this remark in the context of explaining how the intellect and will of God must differ in kind from ours. He prefaces the remark by saying that “what is caused differs from its cause precisely in what it has from the cause.” Thus the fact that a man causes the existence of another ensures that they must disagree as to existence. However, since he does not cause the other's essence, the fact that he is that other's cause does not require that they differ in essence. This is not to imply absolutely that they may have the same essence, but only that the causal relationship between them, as opposed to that between God and ourselves, does not itself prohibit this.

Het type–token onderscheid onderkent 'type' (dat de algemene en abstracte omschrijving van een concept vertegenwoordigt) en 'token' (dat een feitelijk exemplaar, een concreet object van het gerepresenteerde concept vertegenwoordigt). Bijvoorbeeld "de mens" is een type  dat staat voor (representeert) het concept 'mens'; terwijl 'buurman Jansen' is een token dat een exemplaar van het type 'mens' representeert. [cf. Stanford]

Op deze tekst van Manning zal ik wellicht te zijner tijd iets nader op ingaan.

14 opmerkingen:

  1. Het is wel duidelijk dat Manning niet goed weet wat hij aan moet met 1/17s in relatie tot 2/def2. Het is duidelijk dat hij de definitie niet kan verenigen met de uitspraak dat het wezen van een mens in absolute zin een eeuwige (onveranderlijke) waarheid is. Dat zou voor hem inderdaad impliceren dat de wezens van twee mensen identiek zijn. Maar wat dan? Aan het eind zegt hij dat Spinoza misschien slechts wil zeggen dat als een mens niet de oorzaak is van andermans wezen, deze wezens niet noodzakelijk hoeven te verschillen. Ik constateer slechts dat deze zienswijze absoluut niet volgt uit of gelijkwaardig is aan de stelling dat het wezen van een mens een eeuwige, onveranderlijke, waarheid is. (Dat deze zienswijze overeenkomt met mijn eigen lezing is hier nog niet aan de orde. Ik ga nu niet in discussie, geef alleen aan wat ik lees bij Manning).
    Voor de discussie bewaar ik de volgende beginvragen:
    1) Is 1/17s de ENIGE plaats waar Spinoza zegt dat het wezen van een mens een eeuwige waarheid is?
    2)Even aannemend dat het antwoord 'ja' is (anders zou deze discussie er waarschijnlijk niet zijn): Is het aannemelijk dat Spinoza zo'n CRUCIALE uitspraak over het wezen van een mens ALLEEN geeft in een illustratief VOORBEELD, nota bene in een context die helemaal niet over de mens gaat?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Stan,
    Even aftasten of jij deze richting uitgaat?

    Nam causatum differt a sua causa praecise in eo quod a causa habet.
    Want het veroorzaakte verschilt van zijn oorzaak precies in datgene wat het van zijn oorzaak heeft.
    De tekstregel hieraan voorafgaand is:
    “Indien nu God’s verstand de enige oorzaak van de dingen is en wel (gelijk wij aantoonden) zowel van hun wezen als van hun bestaan, moet hetzelf noodzakelijk van deze dingen verschillen, zowel ten opzichte van zijn wezen als ten opzichte van zijn bestaan.”
    “Want het veroorzaakte verschilt van zijn oorzaak juist in datgene wat het van zijn oorzaak ontvangen heeft.” (Van Suchtelen voegt het woord ‘ontvangen’ toe.)

    “Indien” is hier belangrijk. Het leest dan: “Als, (en alleen als) God’s verstand de enige oorzaak is…”
    “dan moet hetzelf (God) van deze dingen verschillen…”

    Maar, we kunnen aan God (substantie) geen wil en verstand toekennen.
    Spinoza schrijft (in de J.C. Logemann vertaling):
    “Dit schijnen ook zij eveneens bemerkt te hebben, die verklaren, dat Gods verstand, wil en macht een en hetzelfde is.”
    (Die ‘zij’ zijn de tegenstanders van Spinoza die hier iets zeggen wat hij kan beamen – dat God, verstand en wil hetzelfde is.)
    Logemann vervolgt zijn vertaling: “Daar alzoo, het verstand Gods de eenige oorzaak aller dingen is…”
    “Daar alzoo” leest als, ‘slechts op die manier…moet Hij noodzakelijk van de dingen verschillen en onderscheiden zijn…”

    En slechts op die manier verschilt het veroorzaakte van zijn oorzaak. De oorzaak zou dan het verstand van God zijn, en die toeschrijving (behoren) is niet juist. De correctie van Spinoza bestaat er dan in dat niet het verstand van God oorzaak is, maar God zelf.
    Dat maakt dat God steeds oorzaak is en een verhouding heeft met het veroorzaakte, E2, def2. En die verhouding verschilt met de bijzondere dingen bekeken in duur en bekeken zonder duur (in het gezichtspunt van de eeuwigheid).

    Stan, ga jij deze kant op?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Stan, I agree with your suggestion that "the effect differs from its cause precisely in what it has its cause" seems to contradict E1Ax4, "knowledge of an effect depends on, and involves, knowledge of the cause", as well as many other explanations of the adequate causes of things throughout Spinoza's texts. The adequate cause of a circle, for example, is the motion of a line that is fixed at one end (TIE95-96, 108). In this example it is clear that the cause and effect do not differ in what the effect receives from the cause; they instead differ in what the effect does not receive from the cause; that is, the effect is in its adequate cause. As I have said, I consider E1P17S extremely confused and do not believe it can be interpreted without some corrections.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. “Want het veroorzaakte verschilt van zijn oorzaak precies in datgene wat het van zijn oorzaak heeft.”
    Henk stelt nog duidelijker: “Spinoza hanteert als algemene regel dat het veroorzaakte van de oorzaak verschilt juist in datgene wat veroorzaakt wordt.”
    Het is een algemene regel, is dat zo?

    Hoe kunnen we dat lezen?
    Substantie vormt modi via attributen, en substantie (oorzaak) en modi (veroorzaakte) verschillen.
    Zo ver niets nieuws. Modi zijn tijdelijke dingen bestaande in duur.
    Maar de essentie van iets (bijvoorbeeld van een modi), bestaat alleen in de volmaakte definitie van dat ding. §95 in ‘De verbetering van het verstand’ zegt: “Om volmaakt genoemd te kunnen worden moet een definitie de intieme essentie van een ding uit de doeken doen…”
    §97 stelt: “Wat voor een definitie van iets ongeschapens vereist is, is echter het volgende: I - Ze moet elke oorzaak uitsluiten, waarmee ik bedoel dat om verklaard te worden het object niets anders dan zijn eigen zijn behoeft.” Spinoza vervolgt iets verder: “Ik heb ook gezegd dat de beste conclusie gebaseerd is op een bijzondere affirmatieve essentie.”
    (Even tussendoor, hier zien we waar Van Buuren zijn ‘geschapen’ vindt.)
    Essenties zijn eeuwig omdat ze alleen bestaan als idee, de dingen waarop de idee betrekking heeft bestaan als bijzondere dingen in duur. Als nu de oorzaak van essentie de definitie haarzelve is, verschilt zij in niets van het veroorzaakte. De definitie veroorzaakt tegelijk de essentie.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Ed, Ik kan je associatie over waar Spinoza het in TIE §97 heeft over "een definitie van iets ongeschapens" (de substantie of God dus) dat jij dan schrijft "(Even tussendoor, hier zien we waar Van Buuren zijn ‘geschapen’ vindt.)" Ik kan je niet volgen. Ook niet in je laatste zin. Hoe kun je menen dat de definitie de OORZAAK is van een essentie. Dat slaat toch nergens op. Je schrijft maar wat.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Stan,
      Ik schrijf niet zomaar wat!

      Adequaat begrijpen is het kernbegrip bij Spinoza. Begrijpen is het woord dat steeds benadrukt wordt, zeker in menig definitie. Waarom denk je dat Spinoza een tekst schreef om ‘het verstand’ te verbeteren?
      Enkele voorbeelden uit de twee eerste bladzijden van de Ethica, want ik ga niet diep in op je opmerking. Begrijpen hoe definitie en essentie verbonden zijn bij Spionoza lees ik vooral in het tweede deel van de verhandeling bij §91, de methode, of het wezen van het verstand, met als eerste tussentitel: ‘definities’. (§95)

      Over begrijpen, verstaan, verstand…
      Hoofdstuk 1, om maar bij het begin te beginnen.
      Def 1:“… waarvan de aard niet anders kan worden gedacht dan bestaande.”
      Def 3: “… uit zichzelf begrepen… waarvan het begrip… afleiden…”
      Def 4: “… wat het verstand opvat… als uitmakende het wezen…”
      Def 5: “… door bemiddeling waarvan het ook wordt begrepen.”
      Def 8: “… wordt begrepen als noodwendig volgend uit de definitie alleen reeds…”
      (Vooral deze laatste legt de nadruk op begrijpen, definiëren en essentie.)
      Gedacht = begrijpen = formuleren = definiëren.

      Dat dit jou nooit is opgevallen…
      Cirkels en driehoeken komen reeds duizenden jaren voor in het natuurlijke blikveld van bvb de Neanderthaler maar pas bij de talige definitie van ‘de cirkel’ en ‘de driehoek’ ontstaat datgene wat voorheen slechts ongedefinieerde vorm in de ruimte was.
      En slechts één definitie van die cirkel omschrijft zijn essentie! Zo wordt de definitie oorzaak van essentie.

      Ik schrijf niet zomaar wat, ik volg trouw Spinoza.

      Verwijderen
    2. Eigenlijk moet ik je bedanken Stan, want het bracht me tot het herlezen van het prachtige afrondende hoofdstuk in de 'Verhandeling over de verbetering van het verstand', 'De eigenschappen van het verstand.'(§106 bladzijde 105 bij W. Klever)

      Ook de titel van hoofdstuk 5 in de Ethica 'Over de macht van het verstand...' is veelzeggend.

      Verwijderen
  6. Ed,
    dit is een mooie manier van reageren op eigenlijk een wat zuur-zeurderige opmerking van mij. Sorry daarvoor, maar je hebt het prima opgepakt. Terecht dat je op Van Buuren even niet meer terugkomt, maar delen van de TIE bent gaan herlezen (doe ik ook regelmatig).
    "Dat dit jou nooit is opgevallen," schrijf je. En: "Ik schrijf niet zomaar wat, ik volg trouw Spinoza."
    Wel, dat lijkt maar zo. Begrijpen van een realiteit is altijd van een andere orde dan die realiteit (stand van zaken) zelf. Bij Spinoza is iets van denken (en daar valt een definitie onder), nooit oorzaak van iets in de uitgebreidheid. Denken en uitgebreidheid hebben geen interactie en veroorzaken niets in of bij elkaar. In de Ethica niet, maar ook in de TIE niet. Ze ontwikkelen zich op eigen wijze, maar parallel in dezelfde orde en aaneenschakeling. Als je je dat had gerealiseerd, had je nooit opgeschreven: "Zo wordt de definitie oorzaak van essentie."

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ach, wij blijven naast elkaar spreken. (Plots begin en zoek jij iets over uitgebreidheid.)

      Maar ik heb het niet over uitgebreidheid (stand van zaken) wanneer een definitie de essentie van iets weergeeft. Denken en uitgebreidheid hebben geen interactie, dat weet ik ook wel - ha ha. Maar daar gaat het niet om!

      De essentie zit niet in het ding in de uitgebreidheid. De uitspraak of de definitie tovert niet plots iets in de wereld van de uitgebreidheid!
      Dan zou Parmenides uitspraak ‘dat denken en zijn één zijn’ nooit kloppen. ‘Denken en zijn zijn één’ wordt geconcretiseerd in en door de definitie, niet in de overeenstemming met een ‘stand van zaken’ in de uitgebreidheid.
      Nee, ik blijf volledig bij E2, def 4: “… een adequate voorstelling zonder betrekking tot haar voorwerp… Ik zeg ‘onafhankelijke’ om datgene uit te sluiten, dat van iets anders afhangt: namelijk de overeenstemming van de voorstelling met het door haar gedachte.”

      Zo wordt de definitie oorzaak van essentie, omdat de essentie in de definitie zit en niet in de uitgebreidheid.

      Verwijderen
    2. In deze reactie kan ik je redelijk goed volgen. Ik protesteerde tegen je "definitie is de oorzaak van essentie" (iets wat je nu weer herhaalt). Oké, mogelijk ten onrechte haalde ik het onderscheid denken-uitgebreidheid erbij (hoewel ik denk: niet helemaal ten onrechte). Jij haalt Parmenides erbij volgens wie denken en zijn één zouden zijn.
      Je kunt ook bij Spinoza blijven die in het bewijs van stelling 1/16 duidelijk de relatie definitie-werkelijkheid (realitas) legt: het aantal 'wezenseigenschappen' van iets is groter naarmate de definitie van een ding meer werkelijkheid uitdrukt, d.w.z. hoe meer werkelijkheid het wezen van het gedefinieerde ding inhoudt. (Er is dus een relatie tussen definitie (iets van 't verstand) en iets buiten het verstand waar die definitie over gaat (iets in de werkelijkheid).

      Verwijderen
    3. Stan,
      Een fijne toenadering. Nog even een inkijk in mijn lezen, niet direct tegenpruttelen. Ik leg een eerste accent in mijn lezen van E1, 16 bij het begrip definitie.

      Eerste accent: E1, 16 bewijs: “… dat het verstand uit de gegeven definitie van een of andere zaak verschillende eigenschappen afleid…”
      Inderdaad, vanuit de TIE - §95 - weten we dat een definitie “Om volmaakt genoemd te kunnen worden moet een definitie de intieme essentie van een ding uit de doeken doen en vooral niet, in plaats daarvan, enige onontbeerlijke eigenschappen opsommen.”
      De definitie moet ook affirmatief zijn stelt Spinoza.
      Dus uit E1, 16 volgt verder dat uit een definitie verschillende eigenschappen moeten afgeleid worden “welke ook uit haar (uit het wezen van die zaak) met noodwendigheid voortvloeien…”
      Dit lees ik, tegendraads, als “met noodwendigheid voortvloeien uit die definitie zelf omdat zij (de definitie) het wezen van die zaak is! Ik blijf gefocust op de definitie.
      “en wel des te meer naarmate de definitie van die zaak meer werkelijkheid uitdrukt…”
      Het is de definitie (van die zaak), die meer werkelijkheid uitdrukt in haar definitie. In mijn lezing dus, niet meer werkelijkheid, van iets in de uitgebreidheid, maar meer werkelijkheid als definitie.
      Hier blijven denken en zijn één.

      Nu komt in mijn lezen het tweede accent. En pas nu, na de aandacht voor de definitie, zal ik een blik werpen op de relatie definitie/idee en werkelijkheid in de uitgebreidheid.
      Voor mij hebben veel stellingen rond ‘denken, verstand, geest, definitie, adequatie’ steeds dergelijke dubbele gelaagdheid. Maar dat is mijn lezing en moet niet daarom iemand anders aanspreken. Zo zal ik bvb waar ‘natuur’ staat dit vooral telkens lezen als ‘wezen’, en niet natuur als natura naturata.

      Bedankt voor je antwoorden, maar we moeten er niet verder op in gaan. We kennen mekaars visies.

      Verwijderen
  7. Twee reacties van BB op een volgend blog verwijderd en naar hier verplaatst waar ze als reactie thuis horen.

    Bas Beekhuizen 30 oktober 2017 om 13:49

    Ed, Stan en Henk,

    Ik zie Ed dat je mijn raad hebt opgevolgd om de TIE nog eens goed te lezen. Daarbij gaat het van brief 1 t/m 40 over het wiskundig logisch definiëren. Uit de definitie volgt dan dat God of de werkende natuur de constante is, waar hij naar op zoek is en de de dingen relatief me verbonden zijn. De Natuur is wet, ofwel natuurwet in wiskundige zin bewijst hij dat. De attributen zijn ingesloten hulpmiddelen; uitgebreidheid als oneindige reeks en denken als oneindig groot of klein van iets voorstellen. De algebra is dan van toepassing (zie Hudde brieven) om dat op te lossen. God bestaat dan als natuurwet werkend in alles. God is maar een woord. Het gaat hem om de concrete kracht van wet. Het woord Ziel of wezen is dan de natuur in alles naar vermogen in concrete eigenschappen vertaald. Wat zijn die fysieke (natuurlijke) eigenschappen van lichamen. Als we weten hoe ze werken en samenwerken (wisselwerken) dan kunnen we ze ook met ons menselijk denken verstandig uitdrukken; reflecterend in en uitwerkend; de meest gebruikte woorden in de Ethica. Wiskunde is daar een hulpmiddel bij evenals scheikundig onderzoek (zie brieven daarover). De kennis van de concrete lichamelijke eigenschappen en werking van deze complexe materie; wat het lichaam ook verstandelijk vermag (weet of uitdrukt van wat we lichamelijk vermogen), is dan van maatschappelijk algemeen belang. Daar volgen ook via de TTP en TP zijn opvattingen uit om een betere toekomstige rechtstaat te kunnen ordenen. Alles krijgt een procesmatig karakter maar hangt NATUURLIJK af van wat de mensen (burgers) zelf verstandelijk aan kennis is macht, aan weten(schap) onderweg verwerven. Heel knap. Descartes en Regius verbinden hun opvattingen niet met ook die machtsverhoudingen, terwijl ze er wel last van ondervinden in de academische wereld. In ideologische zin waren ze nog niet zo consequent en ver als de vrijzinnige Spinoza. Spinoza voert het programma van de TIE uit.


    Bas Beekhuizen 30 oktober 2017 om 14:01

    St. 17 en verder en de verdeling in Naturende natuur wetmatig en genatuureerde (an)organische dingen en bijzonder levende dingen en de ook moeilijke st.E5 23 worden dan begrijpelijk.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Bas,
      ik lees de TIE al jaren en had je raad niet nodig om het te blijven lezen. Alleen, wat jij er allemaal in leest lees ik er niet in, meer is het niet. Ik neem jouw besluiten niet over omdat ik jouw premissen niet herken bij Spinoza.
      (Dat heb ik al eens uitgelegd dus herhaal ik het niet meer. Ik heb er geen probleem zoals jij Spinoza begrijpt.)

      Verwijderen
  8. Het is een dynamische verdeling, waarin de natuurwet van kracht of (distributie wiskundig) geldig blijft.
    Vergelijk E=mc2 waarin tijddilatie of tijdrek effect ingesloten wordt.

    BeantwoordenVerwijderen