donderdag 19 oktober 2017

Wat verstaat Spinoza eigenlijk onder “eeuwige waarheden”?

Met het oog op de discussie die loopt op het blog “Ja, het wezen van een ding is een eeuwige waarheid,” ben ik op zoek gegaan naar of er zich mensen hebben bezig gehouden met wat Spinoza onder ‘eeuwige waarheden’ verstaat. Er zal vast wel in de grote hoeveelheid secundaire Spinoza-literatuur hier en daar aandacht voor geweest zijn. Zo heeft Jonathan Bennett in zijn A Study of Spinoza's 'Ethics' ( 1984) in §82 “The minds’s eternity” enige beschouwingen over Spinoza's eeuwige waarheid-notie. Maar we weten hoe Bennett over dat gedeelte van de Ethica denkt, en  ik weet dan niet of het verstandig is hem hierbij te betrekken. Iets interessantere beschouwingen zijn te vinden bij Richard Mason, The God of Spinoza: A Philosophical Study, in Hoofdstuk 10 “Understanding eternity,” waar hij met Bennett in discussie gaat, maar ook met Spinoza zelf. Over ons onderwerp (of de menselijke essentie een eeuwige waarheid is) komen we niets te weten, maar zeker de moeite waard om de passages die hij wel biedt, nog eens na te lezen.
Ik vond slechts de volgende twee wat uitvoeriger beschouwingen: van Richard Pflugbeil die er in 1902 zijn dissertatie aan wijdde, en een hoofdstuk van Jean-Luc Marion in zijn boek uit 2007. Beiden behandelen Spinoza’s ‘eeuwige waarheid’-begrip in het licht van Descartes. De laatste betrekt er ook de TTP bij, dat doet Pflugbeil niet. Voor zover ik kan nagaan wordt de kwestie die bij ons aan de orde is niet behandeld, maar misschien leidt het toch tot beter begrip van Spinoza in dezen.
Jean-Luc Marion, “Creation of the Eternal Truths: the Principles of Reason - Spinoza, Malebranche, Leibniz.” In: Jean-Luc Marion, On the ego and on God: further Cartesian questions. New York: Fordham University Press, 2007: 116-138. – books,google – de passage over Spinoza is daar in z’n geheel te lezen.
Richard Pflugbeil, Der Begriff der ewigen Wahrheiten bei Leibniz. Mit einer einleitenden Übersicht der Geschichte dieses Begriffs in der christlichen Philosophie, bei Descartes und Spinoza. Inaugural. Dissertation. Leipzig: Schmidt, 1902. - 43 pp. – archive.org.
Uit deze dissertatie neem ik hieronder het hoofdstukje over Spinoza over. De tekst staat vol onvertaalde passages in het Latijn waar ik – voor de goede bruikbaarheid hier -een vertaling bij zocht.


Kapitel 3.

Der Begriff der ewigen Wahrheiten bei Spinoza.

Spinoza fusst auf Descartes. Während aber für Descartes der Ausgangspunkt des Begriffs der ewigen Wahrheiten noch das Sein ist, die ewige und unveränderliche Natur der Dinge in uns, die realitas objectiva, ist es für Spinoza das widerspruchslose Denken. Spinoza versteht unter ewigen Wahrheiten absolut notwendige Wahrheiten, d. h. Wahrheiten, die durch den Satz des Widerspruchs bedingt sind. Er definiert: De int. emend. I, p. 16, Anm. 3 (Vlot. u. L.): Per aeternam veritatem talem intelligo, quae, si est affirmativa, nunquam poterit esse negativa. Sic prima et aeterna veritas est, Deum esse, non autem est aeterna veritas, Adamum cogitare. Chimaeram non esse, est aeterna veritas, non autem Adamum non cogitare.

Onder eeuwige waarheid versta ik een waarheid die als ze positief is, nooit negatief kan zijn. Zo is het een eeuwige waarheid dat God bestaat, maar geen eeuwige waarheid dat Adam denkt. Het is een eeuwige waarheid dat een chimaera niet bestaat, maar niet dat Adam niet denkt. [TIE § 54, noot u, Vert. Theo Verbeek]
 

Von dieser vom logischen Denken ausgehenden Definition aus macht Spinoza die Anwendung auf das widerspruchslose essentielle Sein, die essentia der Dinge. Doch hat auch Spinoza die engere Bedeutung des Begriffs im Sinne logischer Axiome gelegentlich betont:

Ep. an Sim. de Vries (Vlot. und Land II, p. 223): Quare definitio vel explicat rem prout est extra intellectum; et tum vera debet esse, et a propositione vel axiomate non differt, nisi quod illa tantum circa rerum, rerumve affectionum essentias versatur; hoc vero latius, nempe ad aeternas veritates etiam se extendet; Vel (explicat) rem, prout a nobis concipitur vel concipi potest. [18]

Dus verklaart de definitie òfwel een zaak zoals die buiten het verstand bestaat, en dan moet zij waar zijn en alleen daarin van een stelling of axioma verschillen, dat de definitie zich slechts bezig houdt met de essenties van dingen of van hun verschijningswijzen, terwijl een stelling of axioma zich verder uitstrekt, namelijk ook tot eeuwige waarheden – ofwel de definitie verklaart een zaak zoals ze door ons bedacht wordt of bedacht kan worden [..] [Brief 9, vert. F. Akkerman]
 

Um Vries auf seine Anfrage über die hier gebrauchte Fassung des Begriffs der ewigen Wahrheiten aufzuklären, antwortet Spinoza in einem weiteren Schreiben an ihn: (Vlot. u. Land II, p. 225): Quod porro petis, anne res etiam, rerumve affectiones, sint aeternae veritates? Dico, omnino. Si regeris, cur eas aeternas veritates non voco? respondeo, ut eas distinguam, uti omnes solent, ab iis, quae nuttam rem reive affectionem explicant, ut ex. gr. a nihilo nihil fit; haec, inquam, similesque propositiones vocantur absolute aeternae veritates, sub quo nihil aliud significare volunt, quam quod talia nullam sedern habent extra mentem.

Vervolgens vraagt ge of ook de dingen of de verschijningswijzen der dingen eeuwige waarheden zijn. Ik antwoord zonder meer bevestigend. Als ge mij tegenwerpt waarom ik ze dan niet eeuwige waarheden noèm, antwoord ik: om ze te onderscheiden, zoals iedereen doet, van die waarheden die geen zaak of verschijningswijze van een zaak verklaren, zoals bijvoorbeeld: uit niets kan nets ontstaan. Deze en soortgelijke stellingen, bedoel ik, worden in absolute zin eeuwige waarheden genoemd, waarmee men niets anders wil aanduiden dan dat ze alleen binnen onze geest bestaan enz. [Brief 10, vert. F. Akkerman]
 

Der Gebrauch des Begriffs im Sinne des denknotwendigen, widerspruchslosen essentiellen Seins überwiegt bei Spinoza; in der Ethik kommt der Begriff nur in dieser Bedeutung vor.

Eth. I, defin. 8: Per aeternitatem intelligo ipsam existentiam, quatenus ex sola rei aeternae definitione necessario sequi concipitur.

Explic.: Talis enim existentia ut aeterna veritas, sicut rei essentia, concipitur, proptereaque per durationem aut tempus explicari non potest, tametsi duratio principio et fine carere concipiatur.

Onder ‘eeuwigheid’ versta ik het bestaan zelf, voor zover het wordt gedacht als noodzakelijk volgend uit niet meer dan de definitie van een eeuwig bestaand ding.
Verklaring – zo’n bestaan wordt namelijk opgevat als een eeuwige waarheid, net als het wezen van het ding; daarom kan het niet verklaard worden met behulp van duur of tijd, ook al vatten we de duur zo op dat hij geen begin of eind heeft. [Ethica 1/Def1+Expl. vert. Corine Vermeulen]
 

Dabei ist zu beachten, dass im Gegensatz zu Descartes in Spinozas Identitätsphilosophie das widerspruchslos denknotwendige Sein gleich dem causal notwendigen Sein ist und ebenso umgekehrt. So sehr auch der Philosoph die Erkenntnis des causalen Naturzusammenhangs der Dinge betont, immer gewinnt diese Causalität, aus Gründen der humana imbecillitas gegenüber der Causalität, wieder die Bedeutung der rationalen mathematischen Ordnung der Dinge.

De int. em. (Vlot. u. Land I, p. 30): Unde possumus videre, apprime nobis esse necessarium, ut semper a rebus physicis, sive ab entibus realibus, omnes nostras ideas deducamus, progrediendo, quoad eius fieri potest, secundum seriem causarum ab uno ente reali ad aliud ens reale, et ita quidem, ut ad abstracta et universalia non transeamus, sive ut ab iis aliquid reale non concludamus, sive ut ea ab aliquo reali non concludantur. Utrumque enim verum progressum intellectus interrumpit. [19]

Zo zien we dat het, om al onze ideeén van natuurlijke dingen, dat is van reële dingen, af te leiden, nodig is om zoveel als mogelijk van oorzaak naar oorzaak te gaan, dat wi zggen, van het ene reële ding naar het andere reële ding, zonder ooit onze toevlucht te nemen to abstracte en universele begrippen, of dat nu is om daaruit tot iets reëels te besluiten of omgekeerd om uit iets reëels iets abstracts of universeels af te leiden. In beide gevallen zou de voortgang van het verstand onderbroken worden. [TIE § 99, Vert. Theo Verbeek]
 

Sed notandum, me hic per seriem causarum et realium entium, non intelligere seriem rerum singularium mutabilium; sed tantummodo seriem rerum fixarum aeternarumque. Seriem enim rerum singularium mutabilium impossibile foret humanae imbecillitati assequi, cum propter earum omnem numerum separantem multitudinem, tum propter infinitas circumstantias in una et eadem re, quarum unaquaeque potest esse causa, ut res existat, aut non existat. Quandoquidem earum existentia nullam habet connexionem cum earundem essentia, sive (ut jam diximus) non est aeterna veritas.

Men merke echter op dat ik hier onder een reeks van oorzaken en reële zijnden niet de reeks van veranderlijke individuele dingen versta, maar alleen de reeks van veranderlijke individuele dingen te vervolgen, niet alleen omdat het er ontelbaar vele zijn, maar vooral ook omdat voor een en hetzelfe ontelbare omstandigheden er de oorzaak van kunnen zijn ofwel dat het bestaat ofwel dat het niet bestaat. Uiteindelijk is er tussen hun bestaan en hun wezen geen enkele relatie, of anders gezegd hun bestaan is geen eeuwige waarheid. [TIE § 100, vert. Theo Verbeek]
 

Imo haec mutabilia singularia adeo intime atque essentialiter ab iis fixis pendent, ut sine iis nee esse necc coneipi possint. Unde haec fixa et aeterna, quamvis sint singularia, tamen ob eorum ubique praesentiam, ac latissimam potentiam, erunt nobis tamquam universalia, sive genera definitionum rerum singularium mutabilium, et causae proximae omnium rerum.

Kortom, deze veranderlijke afzonderlijke dingen hangen zo intiem en zo essentieel van die vaste dingen af, dat ze zonder deze niet kunnen bestaan en ook niet begrepen kunnen worden. Bijgevolg zullen deze vaste en eeuwige dingen, ondanks het feit dat ze zelf afzonderlijke dingen zijn, voor ons als algemene begrippen dienen, dat is, als genusbegrippen in de definities van afzonderlijke dinen, en als de naaste oorzaken van alle dingen. [TIE § 101, vert. Theo Verbeek]
 

Die ewigen Wahrheiten sind demnach bei Spinoza auch die Prinzipien der Causalität, die eben nicht in der auf innerem Zusammenhang beruhenden Aufeinanderfolge der Einzeldinge besteht, sondern der festen und ewigen Dinge. Die ewigen Wahrheiten sind die causae proximae omnium rerum; die Widerspruchslosigkeit ist das Grundprinzip der Causalität.

Die Notwendigkeit des causalen Zusammenhangs unterscheidet sich also für Spinoza nicht von der Notwendigkeit, mit der sich die Natur des Dinges aus der Definition widerspruchslos ergiebt; nur entzieht sich die causale Notwendigkeit oft unserer Erkenntnis. Nur aus diesem Grunde sprechen wir dann von zufälligen oder möglichen Dingen.

Auf Grund dieser das Denken und Sein in gleicher Weise beherrschenden absoluten, auf dem Prinzip der Widerspruchslosigkeit beruhenden Notwendigkeit, der Notwendigkeit der ewigen Wahrheiten, ist auch nur eine Ordnung der Dinge möglich, die wirkliche. (Vergl. Eth. I, prop. 33 u. Anm. I.)

In Zusammenfassung der Vorgeschichte des Begriffs der ewigen Wahrheiten bis auf Leibniz muss die charakteristische Entwickelung vom Conkreten zum Abstrakten, vom Sein zum [20] Erkennen, von der Metaphysik zur beginnenden Erkenntnistheorie hervorgehoben werden. Die Bedeutung des Begriffs einer dem begrifflichen und mathematischen Denken entsprechenden universalistischen essentia der patristischen und scholastischen Philosophie wird bei Descartes und Spinoza zur Bedeutung einer subjektivistischen, intellektuellen essentia. Das unter dem fortschreitenden Empirismus stärker hervortretende Interesse für die reale Wirklichkeit und ihre Causalität führt bei Descartes zu einer Einschränkung der ewigen Wahrheiten auf oberste denknotwendige Vernunftwahrheiten, während die ewigen Wahrheiten im weiteren Sinne, die essentiae der Dinge, dem freien Willen Gottes entstammen, ohne den wir auch nicht zur Gewissheit ihres Seins gelangen würden. Bei Spinoza dagegen, der die Causalität der Rationalität und damit der rationalen Notwendigkeit unterordnet, werden die ewigen Wahrheiten zu denknotwendigen Prinzipien der mathematischen Ordnung der Dinge in Bezug auf Sein und Werden.

 

23 opmerkingen:

  1. Je zou het gebruik van de term bij Spinoza na kunnen gaan om te proberen daaruit een conclusie te trekken over wat hij er mee bedoelt (methode Van Buuren zal ik maar zeggen).
    Maar dan wel in het oog houden dat er een mogelijke ontwikkeling kan zijn van zijn vroege geschriften naar zijn definitieve geschrift, de Ethica.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Trouwens, misschien staat het wel bij de vijftig sleutelbegrippen van Van Buuren. En zegt ons Nederlandse Engelstalige compendium er iets over?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. In my opinion, "Adam thinks" is a finite truth, i.e. only actually true in a particular time and place, so its actual existence is a finite duration. Whereas "nothing comes from nothing" is an infinite truth, i.e. actually true always and everywhere, so its actual existence is infinite duration. But the real existence of both ideas in God is sub specie aeternitatis.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Het staat in st. E. 19 uitgelegd Henk, met verwijzing naar de belangrijke st. 11 (zie daarbij ook brieven van Hudde over het bestaan van God) en ook naar zijn andere bewijs van st. 19 naar zijn bewijs in Deel 1 der Beginselen van Cartesius. God, of al Gods attributen, zijn eeuwig. Dat is noodwendigheid van God zelf, ofwel de constant (altijd) naar haar oorzaken verbindend werkende natuur: er bestaat geen leegte bij Spinoza. Alles vloeit noodzakelijk voort st. 20, 21 etc... uit de noodwendige kracht van de Natuur.
    Het is een poging van Spinoza om de verouderde astrologische tweedeling bovennatuurlijk en natuurlijk, hemels en aards, ook naar theologisch begrip af te schaffen en op en bestaande wijze naar hun vaste kenmerkende wijze uit te drukken als natuurwetmatig veroorzaakt en dus natuur afhankelijk (immanent naar eigenschappen) gerelateerd.
    De boven de natuur bestaande God was ongerijmd in zijn opvatting. Het mond uit in st. 29 waarin hij de natuurlijke verbanden uiteenzet voor hij verder gaat. Eeuwigheid wordt een natuurlijke constante en oneindigheid de causale natuurwet volgens de God van Spinoza: de werkende dynamiek van de Natuur.
    In die natuurlijke zin zijn Gods bestaan en wezen (st. 20) een en hetzelfde. Dus niet te scheiden maar causaal verbindend werkend. Met dat in het achterhoofd kunnen we nu beter natuurkundige verbanden beschrijven (onderscheiden naar de werkelijk werkende stof) die beter naar waarheid klopten dan de alchimisten toen nog deden en dachten dat ze Goud hadden gemaakt.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @ Henk,
    met je eerste reactie ben ik het geheel eens (rekening houden met ontwikkeling in Spinoza's denken). Hij veranderde niet vaak van gedachten, maar waar hij dat deed wordt er te weinig rekening mee gehouden. Of dat hier het geval is weet ik nog niet, maar opvallend is wel dat het concept "vaste en eeuwige dingen" uit de TIE niet meer voorkomt in de Ethica. Volgens sommigen (Curley b.v.) zijn die vaste en eeuwige dingen omgevormd tot de onmiddellijke oneindige modi. Maar dat is een kwestie van interpretatie.
    In je tweede reactie deed je een goede suggestie. Het Continuum Compendium waar je op doelt geeft noch onder 'Veritas' noh onder 'Aeternitas" iets over'de notie "eeuwige waarheden".

    @ Bas,
    Wat ben jij toch altijd bezig met uit te leggen dat Spinoza afstand nam van oude theologische begrippen als bovennatuurlijkheid en transcendentie. Dat weten we hier nu echt wel. Is dit een obsessie van je waar je maar niet los van kan komen? Probeer dit eens na te laten, dan worden je bijdragen wellicht interessanter.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Het gebrek bij jullie om een Spinoza te verbinden met de theologische heerschappij en nieuwe wetenschappelijke ontwikkelen in zijn tijd blijkt ook nu weer. Dat lukt jullie niet omdat jullie niet zoals, wat Spinoza wel doet, vanuit de natuurlijke verbanden de werkelijkheid beschrijft. Eerst moet hij oude ideologien en de naïeve denkbeelden en denkwijzen die daaruit voortkomen als vals bewijzen. Hij daarna nog slechts van de bestaande werkelijkheid van de natuur uit, dat doet hij ook al in de TIE en KV. Hoe de verbanden daar werken laat hij gelden voor de bijzondere dingen en spitst hij toe op menselijke denkwijzen en naar de natuurlijk geldige Rede voor het adequate denken het verstand. Kennis van de natuur is uit een natuurkundige benadering onontbeerlijk. M.a.w. jullie blijven in ideeën en horen zeggen van scolars steken, die dat verband niet kunnen verduidelijken.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Stan,
    Lees ik volgende definitie ‘juist’?
    “Onder ‘eeuwigheid’ versta ik het bestaan zelf, voor zover het wordt gedacht als noodzakelijk volgend uit niet meer dan de definitie van een eeuwig bestaand ding.” (Vermeulen)
    “Onder ‘eeuwigheid’ versta ik het bestaan zelf, voorzover het wordt begrepen als noodwendig volgende uit de definitie alleen reeds van iets eeuwigs.’ (van Suchtelen

    Ik lees “Wordt gedacht” en “wordt begrepen” toch als twee verschillende manieren van kennen.
    Niet elke gedachte wordt zelf begrepen door degene die de gedachte denkt. Ik vind daarom ‘wordt begrepen’ beter passen bij wat Spinoza beoogt. (Of wat ik meen dat Spinoza beoogt.)

    En wat moet begrepen worden wil iets onder eeuwigheid verstaan worden?
    De definitie van iets eeuwigs.
    Want noodwendig volgend uit de definitie van iets eeuwigs ‘begrijp’ ik het bestaan als eeuwig.

    Voor mij is het begrip ‘definitie’ cruciaal. Niet de kennis die de definitie uitdrukt is belangrijk, maar de formulering op zich van die definitie. Deze alleen verbindt heden en eeuwigheid omdat de definitie los komt, in wat ze uit, van plaats en tijd.
    ‘Dat’ een definitie zich uit, gebeurt ergens in het heden doch ‘wat’ ze uit is eeuwig.

    Stan, ik rakel even iets op van een ander blog want het sprak me wel aan.
    “Spinoza heeft zich veel moeite getroost om duidelijk te maken wat het betekent dat ideeën en dingen begrepen of besloten zijn in Gods natuur (2/8c en s). Ze zijn daar ongedifferentieerd, ononderscheiden, niet-identificeerbaar aanwezig in de algehele kracht van Gods natuur.”
    Zonder duur zijn ‘dingen’ ongedifferentieerd, ononderscheiden, niet-identificeerbaar. We zouden zelfs het woord ‘dingen’ moeten vermijden want dat verwijst reeds teveel naar iets concreet terwijl de ‘dingen’ nog onkenbaar zijn. Ze (de dingen, of beter, X) zijn alleen te duiden, inderdaad, als ongedifferentieerd, ononderscheiden, niet-identificeerbaar. Het gebied van substantie en attributen is ons alleen bekend en gekend als axioma.
    Hoe zie jij dat?

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Ed,
    Mijn antwoord vindt je in mijn reactie op de bijdrage van Hen Keizer die schreef: “Spinoza heeft zich veel moeite getroost om duidelijk te maken wat het betekent dat ideeën en dingen begrepen of besloten zijn in Gods natuur (2/8c en s). Ze zijn daar ongedifferentieerd, ononderscheiden, niet-identificeerbaar aanwezig in de algehele kracht van Gods natuur.”
    Dat kan jou wel aanspreken, maar het is volgens mij niet iets wat je bij Spinoza aantreft, maar een eigen interpretatie van hem. Zie mijn reactie aldaar.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. … dat er in substantie ideeën (naast van zijn wezen) van "alles wat noodzakelijk uit dat wezen volgt"(2/3) zouden zijn, maar dat die ideeën ononderscheiden, ongedifferentieerd en niet-identificeerbaar zouden zijn. Hoe krijgt iemand het verzonnen?

      Omdat substantie en attributen Spinoza’s ontologie vormen, en wij (of iemand) over ontologie niets kunnen zeggen. Wittgenstein zei: Waarover men niet kan spreken moet men zwijgen. Spinoza lost dat op door definities en axioma’s te formuleren waarbinnen zijn ontologie moet begrepen worden. Alleen binnen dat kader valt er met Spinoza mee te denken.
      Vandaar dat Spinoza schrijft: Indien men nu een voorbeeld verlangde… zou ik er geen weten te geven die dit op volkomen juiste wijze toedicht.
      Spinoza moet ook zijn toevlucht nemen tot definities en axioma’s om 'een werking’ binnen zijn ontologie te duiden.
      Maar hij doet wel zijn best het uit te leggen via de rechthoeken die virtueel aanwezig zijn in elke cirkel.
      Wat ‘ononderscheiden, ongedifferentieerd en niet-identificeerbaar’ schets hij op die manier.

      Verwijderen
  10. Klopt niet, Ed, dat van "Wat ‘ononderscheiden, ongedifferentieerd en niet-identificeerbaar’ neem jij simpel van Henk Keizer over - niet van Spinoza. Dit lust ik niet.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Stan,

      ik neem dit niet van Henk over. Vele andere filosofen stellen dat. Vandaar dat het me aansprak toen Henk er over schreef, dat wel.
      Meer is het niet.

      Verwijderen
  11. Wat zou het goed geweest zijn, Ed, als je van die "Vele andere filosofen" er minstens een met verwijsplaats genoemd had.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Eugh... Alain Badiou bijvoorbeeld in heel zijn schrijven. Omdat we niets over de fundering inhoudelijk kunnen zeggen gebruikt hij verzamelingenleer om op die manier de lege verzameling voor te stellen als de ontologische 'leegte' die vol elementen zit. Indifferente elementen die pas different worden in het ontische.
      Trouwens Badiou heeft een boeiend stuk geschreven over Spinoza's gesloten ontologie.

      Verwijderen
    2. Stan,
      ‘ononderscheiden, ongedifferentieerd en niet-identificeerbaar’ zijn zowat de kernwoorden van het hele Franse differentie denken.

      Zo zijn Deleuze’s immanentieveld, consistentieveld en organisatieveld enigszins vergelijkbaar met Spinoza’s substantie, attributen en modi.
      Het immanentieveld heeft een oneindigheid aan indifferente virtuele concepten die louter kwantiteit zijn, nog niet onderscheiden in kwaliteit of hoedanigheid. Pas in het consistentievlak krijgen deze virtualiteiten samenhang (consistentie) door differentiatie (met t) en differenciatie (met c) en verschijnen actueel en concreter in het organisatieveld.
      Het is complexere dan ik nu even schets.

      Vele van die differentiedenkers hebben affiniteiten of verhoudingen met Spinoza. Ik schrijf ‘verhouding’ omdat ze (zeker in jouw ogen) geen ‘pure spinozisten’ zijn. Deleuze misschien nog wel, Badiou zal de geslotenheid van zo’n ontologie verbreden.

      (Nee, ik neem dit niet over van Henk maar was aangenaam verrast met zijn schrijven.)

      Verwijderen
    3. Ed,
      Ik vroeg dus om een voorbeeld van één van de vele filosofen die - net als Henk, Ethica 2/8s uitleggen op deze manier van Henk Keizer.
      Met jouw antwoord breng ja dat voorbeeld niet.
      Ik kan hier dus niets mee (kan allemaal waar zijn wat je over het Frans differentiedenken zegt, en dat ‘ononderscheiden, ongedifferentieerd en niet-identificeerbaar’ er zowat de kernwoorden van zijn, maar hier gaat het over Spinoza.
      Laat het verder maar zo.

      Verwijderen
  12. Twee bedenkingen:
    - Spinoza’s definitie van ‘essentie’ is erg ongelukkig: als je ze letterlijk neemt, staat er dat het ding en zijn essentie identiek zijn. Dat heeft Spinoza uiteraard niet bedoeld, maar de vraag is wat dan wat wel. Het meest waarschijnlijk is dat Spinoza met essentie die eigenschappen bedoelt die maken dat het ding is wat het is, die maken dat het ding verschilt van een ander ding. Als ik echter probeer te denken wat in deze zin de essentie is van mezelf, dan heb ik het heel moeilijk om daar een antwoord op te geven. Mijn eigenschappen veranderen immers in de tijd, enals ik mijn essentie beperk tot wat niet verandert, dan is dit een essentie die waarschijnlijk niet meer uniek is voor mij.
    - De uitdrukking ‘een essentie is een eeuwige waarheid’ lijkt voor mij onzinnig. Een waarheid is een bepaalde stelling, een essentie is een definitie. Stellingen kunnen waar of vals zijn, een definitie niet. Wel kan een definitie intern tegenstrijdig zijn, zodat er geen werkelijkheid aan beantwoordt. Ook hier is de formulering van Spinoza ongelukkig.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Marc,

      Je schrijft “Spinoza’s definitie van ‘essentie’ is erg ongelukkig.” Bedoel je def 2?
      E2, definitie 2: “Tot het wezen (essentie) van een zaak behoort datgene, waarmee deze zaak noodwendig gesteld is en zonder hetwelk zij noodwendig is opgeheven; ofwel datgene, zonder hetwelk de zaak, en omgekeerd, wat zonder die zaak, bestaanbaar noch denkbaar is.”
      Ik versta het zo, dat het wezen of de essentie van iets (en waardoor het pas tot bestaan komt) zijn denkbaarheid en definiëring is. De adequate definiëring geeft iets zijn essentie. Die essentie zit niet in ‘het ding’ zelf; maar in de formulering.
      Je schrijft “Het meest waarschijnlijk is dat Spinoza met essentie die eigenschappen bedoelt die maken dat het ding is wat het is, die maken dat het ding verschilt van een ander ding.”
      Ik zie het niet als de eigenschap dat het ding heeft, ik zie het als de eigenschap van de formulering. De essentie van jezelf is geen fysieke eigenschap, maar een talige eigenschap.

      Verwijderen
    2. Marc,
      om aan te sluiten wat ik hogerop over het ontologische en ontische geschreven heb, essenties liggen niet in het ontische, maar in het ontologische. Daar zijn denken en zijn één, en zoals jij schrijft, daar alleen zijn ding en essentie identiek. Daarom schrijf ik dat essenties geen fysieke eigenschap zijn, toch niet in filosofie. De essentie in fysica is iets heel anders.
      Of, zo zie ik het.

      Verwijderen
    3. Ed, ja ik heb het over E2d2. Jij gaat er van uit dat essenties steeds tot het Denken behoren, niet tot de Uitgebreidheid. Spinoza ziet het mi niet zo, hij maakt bv onderscheid tussen de essentie van het lichaam, en deze van de geest. Maar je hebt gelijk, ik kan me een essentie ook alleen als een definitie voorstellen, dus als een idee.

      Verwijderen
  13. Ed,
    "De essentie in fysica is iets heel anders," schrijf je. Ik weet niet wat je op 't oog hebt, maar volgens mij is de fysica helemaal niet met "essenties' bezig. Net zoals ze niet bezig is met "substantie" e.d. scholastieke begrippen - daar heeft de fysica zich van los gemaakt.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Stan,
      Inderdaad, fysica is niet bezig met substantie.
      Met ‘de essentie in de fysica’ dacht ik aan de zoektocht van bijvoorbeeld ‘The Core Theory’ die toch probeert met één formule ‘de werkelijkheid’ te vatten als ‘The Theory of Everything’.

      Verwijderen
    2. Ed, naar mijn indruk is zo ongeveer alles wat tot nu toe gezegd wordt over 'The Theory of Everything’ eerder filosofie of wiskunde dan natuurwetenschap (of het gaat om een film of een muziekalbum e.d.). De poging om alle bekende natuurwetten in één enkel kader te beschrijven en in één theorie te verklaren is vooral een wensdroom. Wel grappig dat jij dat associeert met iets als "de essentie in de fysica."

      Verwijderen